Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
eerste onderdeel van grief 1, waarmee [appellant] opkomt tegen deze door de rechtbank gehanteerde maatstaf, faalt dus.
tweede onderdeel van grief 1voert [appellant] aan dat de gemeente hem niet op de hoogte heeft gesteld dat er een
plateaukwam en dat die voor zijn uitrit kwam te liggen. Ook dit onderdeel van grief 1 slaagt niet. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het aangepaste inrichtingsplan voldoende duidelijk dat er in samenspraak met de bewoners verkeersdrempels zouden worden aangelegd (zie 3.2.2.). Dat hierin de term ‘drempel’ en niet ‘plateau’ wordt gebruikt maakt dit niet anders. Als [appellant] hier bedenkingen bij had, vanwege de relatief diepe ligging van zijn perceel, had hij tijdens de door de gemeente georganiseerde inspraakbijeenkomsten of op een andere manier zijn zorgen hierover kunnen uiten. [appellant] heeft niet gesteld dat hij de gemeente voorafgaand aan de realisatie op de hoogte heeft gebracht van zijn bijzondere belang aangaande de locatie van het verkeersplateau. Dat de gemeente [appellant] onvoldoende heeft geïnformeerd, is dan ook niet gebleken.
grieven 2 en 3komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat het verkeersplateau niet gebrekkig is in de zin van artikel 6:174 BW. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de twee rapporten van DEKRA. In die rapporten is namelijk geconcludeerd dat een hoogte van 12 cm in plaats van 8 cm niet te rechtvaardigen is, dat de uitrit niet herkenbaar is en dat het effect van het plateau gevaarlijk is. [appellant] stelt onder verwijzing naar deze rapporten dat de aanwezigheid van het verkeersplateau op deze locatie gevaarlijk is. Vanwege de helling moet hij komende vanaf de uitrit flink gas geven om de openbare weg op te kunnen rijden, aldus [appellant] .
verticale snelheidsremmers’(verkeersdrempels en verkeersplateaus) en deel B, genaamd ‘
uitritten en uitritconstructies’(hierna: De CROW-richtlijnen).
wil betreden niet tot nauwelijks zicht heeft op de verkeerssituatie op de openbare weg. Vanuit een auto is het zicht op aankomend verkeer op de openbare weg nagenoeg nihil. Andersom heeft de verkeersdeelnemer op de openbare weg geen zicht op wandelaars en fiets- of autoverkeer dat de uitrit van partij 1 verlaat.
grieven 4 en 5komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder die de gemeente [appellant] aandoet. Hij voert in dit verband aan dat hij vanwege het verkeersplateau niet veilig de weg op kan rijden. Dit gevaar wordt vergroot doordat er (verplicht) beukenhagen tot 1,80 meter hoogte zijn geplant waardoor het zicht wordt beperkt. Alternatieve oplossingen, zoals zijn auto achterwaarts parkeren op het eigen terrein, of het eigen terrein verhogen bieden geen soelaas of zijn niet mogelijk. Daarnaast ondervindt hij hinder in de vorm van wateroverlast.
grief 6stelt [appellant] dat hij schade lijdt doordat hij geen sportauto kan kopen, omdat het lage onderstel van die auto dan beschadigd wordt, en doordat de waarde van zijn woning daalt.