ECLI:NL:GHAMS:2021:1713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
23-004403-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-import

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2019. De verdachte, geboren in 1962 en thans gedetineerd, was beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, met name met betrekking tot de import van 70 kilogram cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd vernietigd. Het hof heeft de strafmotivering aangevuld en een bewijsmiddel toegevoegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 mei 2021 heeft de verdediging een alternatief scenario gepresenteerd, waarin de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen. Het hof heeft dit scenario echter niet aannemelijk geacht en vastgesteld dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de transporten van de verdovende middelen. De verdachte had zijn loods beschikbaar gesteld, het transport geregeld en was in het bezit van cryptotelefoons. Het hof oordeelde dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking met anderen. De verdediging heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aangevoerd, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen. Het hof heeft deze omstandigheden in overweging genomen, maar oordeelde dat een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Beslissingen met betrekking tot beslag werden bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004403-19
datum uitspraak: 11 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-997044-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in P.I. Rijnmond locatie de IJssel, [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van beslissingen ten aanzien van het beslag.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de strafmotivering zal aanvullen en dat het hof een bewijsmiddel zal toevoegen en de bewijsmotivering zal aanvullen door te reageren op de ter terechtzitting gevoerde verweren. Ook zal het hof reageren op de vordering van de advocaat-generaal met betrekking tot het beslag.

Aanvulling van de bewijsmiddelen

Het hof bezigt een aanvullend bewijsmiddel in bijlage 2 van het vonnis, te weten:
Een geschrift, te weten Bewijsmiddel RP100919/01, Schermafbeeldingen van op het lichaam gedragen videocamera van [naam 1] (die [bestand] heeft gefilmd – Encrochat-telefoon in beslag genomen bij [naam 2] (doorgenummerde pagina’s 2 en 88 van de aanvulling op het einddossier).
Dit geschrift houdt in, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
Encrochat conversation – [naam 2]
When [naam 2] was arrested, he had unlocked Encypted phone. This encrochat phone showed that [naam 2] was in a text conversation with a person called ‘[naam 3]’. There are certain aspects of the conversation which suggest thar [naam 3] was [naam 3]. The messages also help describe the MO of the OCG. DC Phillips had created exhibit RP/100919/01 which details was recorded the following.
Incoming message from [naam 3]
LOST [verdachte] AS A CONTACT NOW
Possible meaning
[verdachte] is likely to be [verdachte], [geboortedag]/1962. He was arrested in Holland suspected of being involved in a 70 KG cocaine importation also to [bedrijf]. [verdachte] was also found in ossession of an Encrochat phone and was also in a conversation with ‘[naam 3]’.

Aanvulling van de bewijsmotivering

In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat sprake is van een alternatief scenario. De verdachte heeft weliswaar wel eens feitelijke handelingen verricht voor koerierdienst [BV 1] B.V. en voor “[BV 2]”, de medewerkers van [BV 1] B.V. die regelmatig in zijn hal waren, maar zou geen van de twee tenlastegelegde transporten hebben geregeld. Bovendien heeft hij geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in de pallets.
Ook is door de verdediging betoogd dat geen sprake is van medeplegen. Volgens de verdediging is niet vast komen te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [BV 1] B.V. dan wel de medewerkers “[BV 2]”.
Volgens de verdediging dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat erop neer komt dat “[BV 2]” de verdovende middelen in de pallets hebben verborgen en dat de verdachte daar geen wetenschap van heeft gehad, niet aannemelijk. Dit alternatieve scenario wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de uitvoer van de verdovende middelen.
Daar komt bij dat de verdediging andere voor de hand liggende mogelijkheden dan het horen van de stiefzoon van de verdachte, om het door de verdachte geschetste alternatieve scenario handen en voeten te geven, ook nadat het hof ter zitting daarop heeft gewezen, niet heeft benut.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt het hof dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn loods beschikbaar heeft gesteld, het transport heeft geregeld, foto’s heeft gemaakt van de telefoons van “[BV 2]”, met daarin gesprekken die betrekking lijken te hebben op verdovende middelen, meerdere cryptotelefoons in zijn auto had liggen, en met een vuilniszak in zijn handen is gezien met naar later bleek dezelfde DVD-verpakkingen als de verpakkingen die in de lading cocaïne waren aangetroffen. Ook is de verdachte als contactpersoon genoemd en is de vrachtbrief op zijn naam gesteld. Het hof is van oordeel dat de verdachte met al deze handelingen een onmisbare rol heeft gespeelt bij beide tenlastegelegde feiten. Dat ook anderen, onbekend gebleven personen, betrokken zijn geweest bij de transporten leidt het hof af uit de gebezigde bewijsmiddelen. De verdachte heeft zoals overwogen een rol van voldoende gewicht gehad, zodat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en kan worden gesproken van medeplegen.
De verweren worden verworpen.

Aanpassing van de straf en aanvulling van de strafmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat, indien de verdachte zal worden veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten, rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is een first offender, is op leeftijd en heeft tijdens zijn detentie ernstige gezondheidsklachten ontwikkeld, waaronder de ziekte [ziekte], een voorloper van de ziekte [ziekte], hetgeen door de verdediging met onder meer medische stukken is onderbouwd. Het hof ziet in de medische situatie van de verdachte aanleiding hiermee bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte rekening te houden.
Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf van een aanzienlijke duur op zijn plaats is, gelet op de aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen waarmee de verdachte zich heeft ingelaten.
Het hof ziet alles overwegend redenen af te wijken van de strafeis van de advocaat-generaal en van de straf die de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd en zal de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren opleggen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Beslag

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de koolstoffilters dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat koolstoffilters worden gebruikt voor de hennepteelt. Ten aanzien van het bij de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.200,00 vordert de advocaat-generaal de verbeurdverklaring. De verdachte zou dit geldbedrag hebben verkregen door het plegen van de strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de koolstoffilters zijn gebruikt bij het plegen van de strafbare feiten, omdat koolstoffilters ook voor veel andere doeleinden te gebruiken zijn. Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag is het hof met de rechtbank van oordeel dat er geen directe aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn die erop wijzen dat het geldbedrag verband houdt met de bewezenverklaarde feiten, dit geldt te meer nu de verdachte beschikte over een legale bron van inkomsten. Alle door de rechtbank genomen beslissingen ten aanzien van het beslag zullen worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. V. Mul en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2021.
Mr. M.F.J.M. de Werd en mr. J. Steenbrink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]