Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
.Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot herstel van de omgang met zijn 16-jarige zoon. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F.M. van Weegberg, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2020 aangevochten, waarin zijn verzoek om contactherstel en een zorgregeling was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Spaargaren, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De bijzondere curator, mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen, en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook betrokken in de procedure.
De vader betoogde dat de ontzegging van het contact met zijn zoon onterecht was en dat de wens van de minderjarige om geen contact te hebben, voornamelijk door de moeder was ingegeven. De moeder daarentegen stelde dat de vader's gedrag de reden was voor de wens van de minderjarige om geen omgang te hebben. Het hof oordeelde dat de minderjarige, die bijna zestien jaar oud is, klem zit tussen zijn ouders en dat zijn wens om voorlopig geen contact met zijn vader te hebben, zwaarwegend is. Het hof concludeerde dat het forceren van contactherstel in deze situatie contraproductief zou zijn en dat de ouders hun verantwoordelijkheid moeten nemen om de communicatie en de omgang met hun kind te verbeteren.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de vader werd afgewezen. Het hof benadrukte dat het in het belang van de minderjarige is dat er ruimte komt voor onbelast contact met beide ouders, maar dat dit momenteel niet mogelijk is. De ouders werden aangespoord om samen te werken aan een oplossing voor de situatie van hun kind.