ECLI:NL:GHAMS:2021:1692

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.284.491/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel gezag, wijziging hoofdverblijfplaats en omgangsregeling voor minderjarige met reactieve hechtingsstoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken van de moeder van een minderjarige, geboren in 2007, die sinds 2012 onder voogdij staat van de William Schrikker Stichting. De moeder verzocht om herstel van het gezag, wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige naar haar en het vastleggen van een omgangsregeling. De GI, die de voogdij uitoefent, heeft deze verzoeken bestreden, stellende dat de minderjarige een reactieve hechtingsstoornis heeft en dat zijn huidige plaatsing op een behandelgroep noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is de speciale zorg te bieden die de minderjarige nodig heeft, en heeft haar verzoeken afgewezen. De omgang tussen de moeder en de minderjarige is momenteel beperkt tot één uur per maand. Het hof heeft bepaald dat er minimaal één contactmoment per maand moet zijn, met de mogelijkheid tot uitbreiding op geleide van de GI. De vader van de minderjarige steunt de verzoeken van de moeder, maar het hof heeft zijn verzoek om de minderjarige te horen afgewezen, omdat deze zelf heeft aangegeven niet te willen komen. De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de speciale behoeften van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.284.491/01
zaaknummer rechtbank: C/13/678382 / FA RK 20/106 (HP/GV)
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 juni 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Mungroop te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat: mr. A.S. Bodha te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 22 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 3 december 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 26 maart 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
Het hof heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2007.
De GI is sinds 12 december 2012 belast met de voogdij over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] is sinds 25 september 2012 uithuisgeplaatst. Hij woont thans op een behandelgroep van Pluryn in [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de moeder haar in het gezag over [de minderjarige] te herstellen, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen en alle overige jeugdbeschermingsmaatregelen op te heffen, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, althans te bepalen dat [de minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder mag verblijven van vrijdagmiddag tot zondagmiddag, althans een omgangsregeling te bepalen die het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De GI verzoekt de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
De GI heeft de stelling dat [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en dat hij emotioneel functioneert rond de vier jaar niet onderbouwd met stukken, zodat de rechtbank dit niet als vaststaand had mogen aannemen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van [de minderjarige] is nu hij meer nodig heeft dan een enkele opvoeder kan bieden. [de minderjarige] stond voor de uithuisplaatsing vier jaar lang onder toezicht. In die tijd was er geen sprake van persoonlijke problematiek bij [de minderjarige] , waardoor de moeder niet voor hem zou kunnen zorgen. Op 25 september 2012 was de uithuisplaatsing en later de gezagsbeëindiging echter noodzakelijk omdat de moeder toen zelf verschillende persoonlijke problemen had. Inmiddels gaat het weer goed met haar en is zij in staat, zonder kinderbeschermingsmaatregel, voor haar jongste twee kinderen te zorgen. Hoewel [de minderjarige] het bij het huidige gezinshuis beter naar zijn zin heeft dan waar hij voorheen verbleef, gelooft de moeder dat [de minderjarige] minder gefrustreerd zou zijn wanneer hij bij de moeder zou wonen. Wanneer [de minderjarige] bij de moeder zou wonen, zal de moeder openstaan voor alle ambulante hulpverlening die nodig is.
Daarbij vindt de moeder het vertrouwen van de rechtbank, dat de GI uitbreiding van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] zal onderzoeken, te vrijblijvend. [de minderjarige] en de moeder zien elkaar thans maar één uur per maand. Subsidiair verzoekt de moeder dan ook een omgangsregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] om de week een weekend bij de moeder verblijft. Dit zal goed zijn voor zijn ontwikkeling doordat hij zo zijn familie beter zal leren kennen, aldus de moeder.
5.2
De GI verweert zich als volgt.
[de minderjarige] heeft een reactieve hechtingsstoornis en functioneert op laag sociaal emotioneel- en beneden gemiddeld intelligentie niveau, zo blijkt uit de overgelegde evaluatie van Pluryn van 2 november 2020 en het psychologisch onderzoek van De Praktijk Hoorn uit mei 2015. Door zijn belaste voorgeschiedenis heeft hij veel duidelijkheid, structuur en nabijheid nodig. In het gezinshuis waar [de minderjarige] hiervoor woonde heeft hij fysieke agressie laten zien waardoor hij niet in een gezinssetting kon blijven en op de behandelgroep van Pluryn is geplaatst. Ambulante hulp bij de moeder thuis zou dan ook onvoldoende voor hem zijn. De GI vreest dat wanneer de moeder in het gezag zou worden hersteld, zij de plaatsing van [de minderjarige] op deze behandelgroep zal beëindigen en hij niet meer de noodzakelijke behandeling zal krijgen. Ook heeft de GI zorgen over de vraag of de moeder [de minderjarige] kan beschermen in het contact met zijn vader. [de minderjarige] wil namelijk geen contact met hem, maar de moeder lijkt hem daarin niet te erkennen, nu zij de vader heeft gekend in deze procedure.
Verder is de GI van mening dat de moeder niet-ontvankelijk is voor zover zij voor het eerst in hoger beroep om een omgangsregeling verzoekt. Een dergelijk verzoek kan in hoger beroep niet voor het eerst worden gedaan. Indien het hof van oordeel is dat de moeder wel ontvankelijk is in dit verzoek, vindt de GI het belangrijk dat de omgang stapsgewijs wordt opgebouwd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het gevoel van veiligheid bij [de minderjarige] . Inmiddels is de opbouw van de omgang opgestart. Pluryn dient in deze context af te stemmen met de moeder en Indaad, de begeleiding van de moeder. De eerste drie bezoeken aan de moeder zullen worden begeleid door een groepsleider van de behandelgroep van Pluryn. De omgang zal daarna worden uitgebreid op geleide van de mogelijkheden en behoeften van [de minderjarige] . Dit alles laat thans echter nog op zich wachten in verband met de maatregelen als gevolg van de uitbraak van Covid-19, aldus de GI.
5.3
De vader heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat hij de verzoeken van de moeder onderschrijft. Daarbij maakt hij zich zorgen over [de minderjarige] omdat hij geen contact met hem wil. Dit past niet bij zijn leeftijd en zou onderzocht moeten worden. Opvallend hierin vindt de vader ook, dat [de minderjarige] niet voor een kindgesprek op het hof wil komen. Derhalve verzoekt de vader het hof om alsnog met [de minderjarige] te spreken.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. [de minderjarige] is een kind met speciale behoeften. Een normale opvoedomgeving zal hem onvoldoende kunnen bieden. Daarom is het in zijn belang dat hij op de behandelgroep blijft waar hij nu woont. Gelet op de beperkte vermogens van [de minderjarige] kan hij zelf niet goed inschatten wat het betekent om op een andere plek te gaan wonen. Dergelijke vragen kunnen dus ook niet met hem worden besproken. Wel blijft de moeder een belangrijke figuur in zijn leven. Wanneer daartoe de mogelijkheid is, dient de omgang op geleide van [de minderjarige] te worden uitgebreid, aldus de raad.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Herstel gezag en wijziging hoofdverblijfplaats
5.6
Op grond van artikel 1:277 lid 1 onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder in het gezag worden hersteld wanneer dit in het belang van de minderjarige is en een ouder in staat kan worden geacht om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen.
5.7
Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] een zeer kwetsbaar kind is. Bij hem is sprake van een reactieve hechtingsstoornis, een beneden gemiddeld intelligentieniveau, een laag sociaal emotioneel niveau en een belaste voorgeschiedenis. Hierdoor heeft hij meer van zijn opvoeders nodig dan een gemiddelde opvoeder kan bieden. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de moeder onvoldoende in staat is de speciale gezinsstructuur die [de minderjarige] nodig heeft, te bieden. De voogd, die de voortzetting van het verblijf op de behandelgroep voor ogen heeft, kan de nodige rust en voorspelbaarheid voor [de minderjarige] waarborgen. Dat de moeder inmiddels is staat is gebleken om duurzaam de zorg te dragen voor haar twee jongste kinderen is een positieve ontwikkeling, maar betekent niet dat zij daarnaast ook de bijzondere en intensieve zorg voor [de minderjarige] kan dragen. Herstel in het gezag van de moeder is onder de gegeven omstandigheden dus niet mogelijk. Het hof zal dit verzoek van de moeder afwijzen.
5.8
Gelet op het voorgaande is wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] eveneens niet op zijn plaats. Met zijn problematiek zal [de minderjarige] niet gedijen in een gezinssituatie, ook niet bij de moeder met ambulante hulpverlening. Daarbij sluit de huidige behandelgroep aan bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Ook heeft hij in de omgeving van de behandelgroep een sociaal netwerk opgebouwd en voetbalt hij in een team waar hij aansluiting vindt. Zijn huidige plaatsing op de behandelgroep dient dan ook te worden gecontinueerd. Het hof zal ook dit verzoek van de moeder afwijzen.
De omgangsregeling
5.9
Op grond van de artikelen 362 jo. 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), staat het de moeder vrij haar verzoeken uit eerste aanleg in hoger beroep te vermeerderen met haar verzoek een omgangsregeling te bepalen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden nopen, doen zich niet voor. Zij is dus ontvankelijk in haar verzoek.
5.1
Ingevolge artikel 1:377a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een omgangsregeling vaststellen.
5.11
Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] is thans beperkt tot een bezoek aan [de minderjarige] eenmaal per maand gedurende een uur en soms wat langer. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI toegezegd de omgang op korte termijn te zullen uitbreiden. Hieraan staan thans echter enkele praktische problemen in de weg, zoals de begeleiding van de eerste drie bezoeken door een groepsleider van Pluryn, als ook de mogelijkheden van [de minderjarige] zelf. Het hof onderschrijft dat uitbreiding van de omgang op korte termijn gerealiseerd dient te worden. Gelet op de problematiek van [de minderjarige] en de praktische obstakels, is er op dit moment echter (nog) geen ruimte om de omgang uit te breiden. De uitbreiding van de omgang zoals door de moeder verzocht, is dus niet voor toewijzing vatbaar. Nu overigens nog geen omgangsregeling is vastgelegd, zal het hof bepalen dat de moeder en [de minderjarige] minimaal één contactmoment per maand dienen te hebben en dat uitbreiding van de omgang op geleide van de GI plaatsvindt.
Verzoeken van de vader
5.12
Voorts is het hof, ten aanzien van het verzoek van de vader [de minderjarige] te doen horen door het hof, nog los van het feit dat de man als informant een dergelijk verzoek niet kan doen, van oordeel dat daartoe geen aanleiding bestaat. Het hof heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Deze mogelijkheid is aan hem voorgelegd en hij heeft besloten niet op gesprek te willen komen.
Voor zover de vader ter zitting in hoger beroep heeft bedoeld een nader onderzoek te verzoeken, overweegt het hof dat ook hiervoor geldt dat de vader als informant niet in de positie is om een dergelijk verzoek te doen en overigens dat het hof tot een nader onderzoek geen aanleiding ziet nu hij zich voldoende voorgelicht acht door de middels het dossier overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] van minimaal één contactmoment per maand, welke omgangsregeling op geleide van de GI uitgebreid kan worden;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M. van Baardewijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 8 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.