In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzocht om de zorgregeling te herzien. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en de dochter onder begeleiding van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (GI) diende plaats te vinden. De vader was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij geen onveilige situatie creëerde voor zijn dochter. De moeder daarentegen stelde dat de vader's gedrag onveilig was voor de minderjarige en dat begeleide omgang noodzakelijk was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2021 zijn zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook aanwezig. Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de omgang in eerste instantie onder begeleiding van de GI moet plaatsvinden. Dit is in lijn met de wens van de minderjarige, die heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de omgang onder begeleiding plaatsvindt. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vader werd aangespoord om samen te werken met de GI en zijn opstelling te veranderen om uiteindelijk onbegeleide omgang mogelijk te maken.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van de minderjarige, en dat de GI verantwoordelijk is voor het waarborgen van deze veiligheid tijdens de omgang. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.