ECLI:NL:GHAMS:2021:1689

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.282.016/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgang tussen vader en minderjarige met aanpassing zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzocht om de zorgregeling te herzien. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en de dochter onder begeleiding van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (GI) diende plaats te vinden. De vader was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij geen onveilige situatie creëerde voor zijn dochter. De moeder daarentegen stelde dat de vader's gedrag onveilig was voor de minderjarige en dat begeleide omgang noodzakelijk was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2021 zijn zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook aanwezig. Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de omgang in eerste instantie onder begeleiding van de GI moet plaatsvinden. Dit is in lijn met de wens van de minderjarige, die heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de omgang onder begeleiding plaatsvindt. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vader werd aangespoord om samen te werken met de GI en zijn opstelling te veranderen om uiteindelijk onbegeleide omgang mogelijk te maken.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van de minderjarige, en dat de GI verantwoordelijk is voor het waarborgen van deze veiligheid tijdens de omgang. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.282.016/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/294094 / FA RK 19-5529
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 juni 2021 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W.E. Groot te Bovenkarspel.
Als belanghebbende is door het hof aangemerkt:
- de hierna te noemen minderjarige [dochter] (hierna: [de minderjarige] ).
Als informant is door het hof aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland, gevestigd te Amsterdam (verder te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 13 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 mei 2020.
2.2
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een brief van de GI van 2 november 2020 met bijlagen, ingekomen op 6 november 2020.
2.3
Het hof heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee gezinsmanagers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vader en de moeder is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2009.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 19 november 2014 is een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat [de minderjarige] bij de vader verblijft eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 16.00 uur. Het halen en brengen wordt gedeeld in die zin dat de moeder het ene weekend haalt en brengt en de vader het andere weekend haalt en brengt. Daarnaast verblijft [de minderjarige] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader, in onderling overleg te regelen.
3.3
[de minderjarige] is van 18 februari 2010 tot 18 februari 2014 onder toezicht gesteld geweest van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. Bij uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 14 januari 2019, schriftelijk vastgelegd op 6 februari 2019, is [de minderjarige] wederom onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 januari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 19 november 2014, een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat de vader eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur begeleide omgang heeft met [de minderjarige] , welke regeling op aangeven van de GI kan worden uitgebreid zoals in 5.8 van die beschikking omschreven. Deze beslissing is, voor zover thans van belang, gegeven op het primaire verzoek van de moeder om, met wijziging van de beschikking van 19 november 2014, de zorgregeling te beëindigen en te bepalen dat de zorg-, contact- en vakantieregeling tussen de vader en [de minderjarige] dient plaats te vinden volgens de in het kader van de ondertoezichtstelling aan de vader te geven adviezen van de GI en/of de professionele hulpverlening, en op haar subsidiaire verzoek een door de rechtbank juist geachte regeling vast te stellen. De vader had verzocht om de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in het belang van [de minderjarige] wenselijk acht.
4.2
De vader verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen, waardoor de in voormelde beschikking van 19 november 2014 neergelegde zorgregeling herleeft, en een door het hof juist geachte opbouw naar die zorgregeling te bepalen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
De vader heeft vijf grieven gericht tegen de bestreden beschikking, die het hof vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk zal bespreken. De vader is het er niet mee eens dat de omgang onder begeleiding moet plaatsvinden. In de bestreden beschikking is ten onrechte overwogen dat hij door zijn gedrag een onveilige situatie voor [de minderjarige] creëert. Hij betwist dat hij [de minderjarige] met volwassenproblematiek belast, herhaaldelijk heeft aangegeven haar buiten de omgangsmomenten te komen ophalen en dat hij bij de woning van de moeder is verschenen. De vader is slechts één keer bij de woning van de moeder verschenen. Op 20 januari 2020 zou voor de laatste keer begeleide omgang plaatsvinden, maar deze afspraak is niet doorgegaan. Eind september 2020 heeft het laatste contact met [de minderjarige] plaatsgehad. Omdat de GI in strijd met de gemaakte afspraken heeft gehandeld, heeft de vader een aantal boze mails naar de GI gestuurd. [de minderjarige] heeft er volgens de vader geen last van als hij dergelijke mails stuurt. [de minderjarige] heeft inmiddels verschillende gezinsvoogden gehad, wat alles niet makkelijker maakt. De vader heeft momenteel alleen nog maar contact met [de minderjarige] door middel van videobellen, terwijl [de minderjarige] blijkens voormelde uitspraak van de kinderrechter van 1 januari 2019 juist behoefte heeft aan contact met haar vader. Ter zitting heeft de vader hieraan toegevoegd dat wat hem betreft de periode van begeleide omgang zo kort mogelijk wordt gehouden.
5.3
Volgens de moeder leiden de voortdurende gedragingen van de vader tot onveiligheid voor [de minderjarige] . De vader heeft de vaste omgangsbegeleider van [de minderjarige] een zeer ongepaste foto gestuurd, rijdt rond de woning van de moeder en achtervolgt haar, heeft [de minderjarige] een kaart met belastende tekst gestuurd en heeft een bericht op Facebook geplaatst waarin is vermeld dat de moeder en haar partner ontvoerders zijn. Het gedrag van de vader heeft een negatieve weerslag op [de minderjarige] en haar leven. De moeder stelt zich op het standpunt dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] (aanvankelijk) onder begeleiding moet plaatsvinden.
5.4
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat door het uitblijven van resultaten van de begeleide omgang, de GI momenteel niet ziet hoe er conform rechtsoverweging 5.8 van de bestreden beschikking aan uitvoering, laat staan uitbreiding, van de omgang kan worden gewerkt. Hetgeen verwoord is in rechtsoverweging 5.8 is de stip aan de horizon waar naar toe gewerkt wordt. De opstelling van de vader is hierbij cruciaal. [de minderjarige] heeft zelf aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de omgang aanvankelijk in aanwezigheid van de GI plaatsvindt. De GI zal aan de wens van [de minderjarige] tegemoet te komen.
5.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is in het belang van [de minderjarige] om het contact met haar vader te herstellen. De raad kan de motivering van de rechtbank om de omgang eerst onder begeleiding te laten plaatsvinden, volgen. [de minderjarige] heeft aangegeven dat zij contact met haar vader wil hebben, maar dan wel in aanwezigheid van de huidige gezinsmanager, [X] . Beide ouders hebben vertrouwen in deze gezinsmanager. Onder regie van de GI moet tot uitbreiding van de zorgregeling worden gekomen en naar onbegeleide omgang worden toegewerkt. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat de omgang de eerste paar keer onder begeleiding plaatsvindt.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de bij voormelde beschikking van 19 november 2014 vastgestelde zorgregeling geruime tijd is uitgevoerd. In de beschikking van 14 januari 2019 is als één van de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden opgenomen de onduidelijkheid over de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en de mogelijkheden en beperkingen van de vader hierin. Blijkens de brief van mevrouw N. Veenstra, als forensisch orthopedagoog aangesloten bij Koel & Co, van 12 september 2019, heeft de vader omstreeks juli 2019 het contact met [de minderjarige] verbroken, omdat hij het niet eens was met de door de GI gemaakte keuzes. Uit deze brief blijkt verder dat de GI en Koel & Co ernstige zorgen over de vader hebben naar aanleiding van de uitspraken die hij heeft gedaan en de door de GI op 29 september (het hof leest: augustus) 2019 ontvangen zorgmelding van de GGZ. Ook was onduidelijk in hoeverre de vader [de minderjarige] met zijn problematiek belast. De GI heeft de omgang om deze redenen opgeschort. Blijkens het verkort proces-verbaal van de op 11 november 2019 gehouden zitting in eerste aanleg heeft de rechtbank bepaald dat de ouders en de GI met elkaar in gesprek dienen te gaan teneinde de mogelijkheden van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] te bespreken. De vader, de GI en Koel & Co hebben vervolgens op 14 november 2019 een gesprek gevoerd. De GI heeft voorwaarden opgesteld waaronder de omgang tussen de vader en [de minderjarige] , onder begeleiding van Koel & Co, kan plaatsvinden. Ook zijn er vier omgangsdata en een evaluatiemoment op 21 januari 2020 vastgesteld. Vervolgens is op 25 november 2019 de omgang tussen de vader en [de minderjarige] opgestart. Nadat het op 6 januari 2020 geplande omgangsmoment vanwege een misverstand geen doorgang had gevonden, heeft de vader de GI op 20 januari 2020 schriftelijk bericht dat hij niet langer instemt met de begeleide omgang en de gestelde voorwaarden. Vervolgens is op 21 januari 2020 wederom een aantal begeleide omgangsmomenten gepland, nadat was geconstateerd dat de omgang goed was verlopen. Uit de e-mailwisseling tussen de vader, de moeder en de GI in februari en maart 2020 blijkt dat de vader heeft aangegeven dat hij zijn medewerking aan de gestelde voorwaarden voor omgang heeft ingetrokken en [de minderjarige] bij de moeder wil gaan ophalen. De GI heeft daarop op 5 februari 2020 de omgang opgeschort en de vader op 7 februari 2020 een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing gestuurd in verband met het niet nakomen van de hiervoor vermelde, door de GI gestelde, voorwaarden. De GI heeft de vader op 18 februari 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven om te bewerkstelligen dat hij zich aan de gestelde voorwaarden gaat houden. De vader heeft in een gesprek dat op 16 oktober 2020 heeft plaatsgevonden tussen hem, de GI, Koel & Co en GGZ en in een SMS bericht aan de GI van 17 oktober 2020 laten weten dat hij niet wil meewerken aan begeleide omgang. Voorts heeft de vader per SMS op 17 oktober 2020 te kennen gegeven: “
Ik ga [de minderjarige] van de week op school bezoeken om haar te vertellen dat ze naar pappa mag wanneer zij wil en zich door niemand mag laten tegenhouden.” In verband met de coronamaatregelen hebben de vader en [de minderjarige] de afgelopen periode contact met elkaar gehad via videobellen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader en [de minderjarige] op 18 februari 2021 samen met de hond gaan wandelen in aanwezigheid van de gezinsmanager.
5.7
Het hof is van oordeel dat de in de bestreden beschikking neergelegde zorgregeling moet worden gehandhaafd. Hiertoe is het volgende van belang.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de vader een belangrijk persoon in het leven van [de minderjarige] is en dat zij haar vader mist en behoefte heeft aan contact met hem. [de minderjarige] heeft echter tegenover de GI aangegeven dat zij graag wil dat de omgang in eerste instantie begeleid wordt door de GI. Het is in het belang van [de minderjarige] dat aan deze wens tegemoet wordt gekomen en dat de GI met haar in gesprek gaat over haar angsten en wensen in relatie tot de omgang met haar vader, zodat kan worden bezien welke ondersteuning [de minderjarige] daarbij nodig heeft en hoe de band met haar vader succesvol kan worden hersteld.
Begeleiding is daarnaast belangrijk, omdat uit het verslag van de begeleider van Koel & Co blijkt dat de vader niet aansluit bij de emotionele behoeftes van [de minderjarige] en hij erg veel boosheid heeft over de huidige situatie. Betwijfeld wordt of de vader deze boosheid voor zich kan houden en [de minderjarige] niet met volwassenenproblematiek zal belasten. Dit geldt temeer nu de vader geen coaching/begeleidende gesprekken bij Koel & Co krijgt. Hij weigert daaraan mee te werken, omdat dit volgens hem niet nodig zou zijn.
Uit het voorgaande blijkt dat de vader tot voor kort niet aan begeleide omgang heeft willen meewerken. Hoewel het hof begrijpt dat de opstelling en de gedragingen van de vader mogelijk (mede deels) kunnen worden verklaard uit het feit dat hij niet weet hoe hij met zijn machteloosheid, woede en frustratie over het verloop van de omgang kan omgaan, kunnen onbegeleide contactmomenten op dit moment (nog) niet aan de orde zijn, omdat de vader niet lijkt in te zien welke negatieve gevolgen zijn gedragingen voor [de minderjarige] hebben. De vader moet gaan inzien dat onbegeleide omgang met [de minderjarige] alleen mogelijk is als hij zijn opstelling blijvend verandert, met de GI gaat samenwerken en zich ervoor inspant om het vertrouwen van de moeder en de GI terug te winnen door aan de (aanvankelijk nog) begeleide omgang mee te werken. Hierbij acht het hof van belang dat de ouders en [de minderjarige] proberen het verleden achter zich te laten en zich op de toekomst gaan richten.
Gelet op het voorgaande zal de omgang in eerste instantie nog door de GI begeleid worden, waarbij het uiteindelijk de bedoeling is dat de omgang onbegeleid kan plaatsvinden. Het is aan de GI om de veiligheid van [de minderjarige] tijdens de omgang te borgen, hetgeen betekent dat het niet de ouders zijn die bepalen of de omgang al dan niet veilig zou zijn. Indien dat naar het inzicht van de GI in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, kan de vast te stellen zorgregeling door de GI worden aangepast. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. W.F. Groos en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 8 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.