In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling, het huurrecht van de echtelijke woning en kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 13 februari 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2019. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 1 april 2020 een verweerschrift ingediend. De minderjarige kinderen zijn in deze procedure betrokken, evenals de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (de GI) en de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben en dat de vrouw minimaal één keer per week omgang heeft met de kinderen, onder begeleiding van de GI. De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en om het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te kennen. De man heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft overwogen dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben. De vrouw heeft in het verleden ernstige psychische problemen gehad, en hoewel het nu goed met haar gaat, is het hof van oordeel dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van de kinderen is. De zorgregeling kan stapsgewijs worden uitgebreid zodra de vrouw over passende huisvesting beschikt. Het verzoek van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie door de man is afgewezen.