ECLI:NL:GHAMS:2021:1685

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.274.066/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, huurrecht van de echtelijke woning, zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling, het huurrecht van de echtelijke woning en kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 13 februari 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2019. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 1 april 2020 een verweerschrift ingediend. De minderjarige kinderen zijn in deze procedure betrokken, evenals de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (de GI) en de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben en dat de vrouw minimaal één keer per week omgang heeft met de kinderen, onder begeleiding van de GI. De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en om het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te kennen. De man heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft overwogen dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben. De vrouw heeft in het verleden ernstige psychische problemen gehad, en hoewel het nu goed met haar gaat, is het hof van oordeel dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van de kinderen is. De zorgregeling kan stapsgewijs worden uitgebreid zodra de vrouw over passende huisvesting beschikt. Het verzoek van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie door de man is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.274.066/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/660244 FA RK 19-153
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 juni 2021 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de minderjarige [3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2019 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 13 februari 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 13 november 2019.
2.2
De man heeft op 1 april 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 december 2020 plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van nadere informatie van de GI over de begeleide omgang tussen de vrouw en de kinderen, de opvoedsituatie van de kinderen bij de man thuis, het perspectief met betrekking tot de verblijfplaats van de kinderen en het contact tussen de vrouw en de kinderen. Tevens wenste het hof informatie te krijgen over de diagnose en behandeling van de vrouw door I-Psy.
2.6
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de GI van 14 februari 2021, met bijlagen;
- een e-mailbericht van de zijde van de GI van 14 februari 2021, met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 14 februari 2021, ingekomen op dezelfde datum, met bijlagen.
2.7
De nadere mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de tolk Marokkaans-Arabisch, mevrouw
K. Elbahi;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en de tolk Marokkaans-Arabisch, mevrouw H. Ball;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door inschrijving op 10 maart 2020 van de (in zoverre niet bestreden) echtscheidingsbeschikking van 13 november 2019 in de register van de burgerlijke stand ontbonden huwelijk van de vrouw en de man (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] [in] 2007 te [geboorteplaats] (Marokko);
- [kind 2] [in] 2012, te [geboorteplaats] (Marokko);
- [kind 3] [in] 2015 te [geboorteplaats] .
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] worden hierna gezamenlijk genoemd: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2018 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 5 december 2018 en zijn zij uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootmoeder vaderszijde, voor de duur van vier weken.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 14 september 2018 is de voorlopige ondertoezichtstelling gehandhaafd en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een netwerkpleeggezin (grootmoeder vaderszijde) tot 5 december 2018.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 4 december 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, zijnde een netwerkpleeggezin in de persoon van grootmoeder vaderszijde, verleend met ingang van 5 december 2018 tot 5 juni 2019, welke beschikking is bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 28 mei 2019.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 4 juni 2019 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 5 december 2019. De ondertoezichtstelling is op 10 oktober 2019 tussentijds beëindigd. De kinderen verblijven sinds september 2019 bij de man. De GI is thans nog steeds in het vrijwillig kader bij het gezin betrokken.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018 betreffende voorlopige voorzieningen is bepaald dat de man bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning en is bepaald dat de kinderen aan hem worden toevertrouwd. Bij beschikking van 27 maart 2019 van de rechtbank Amsterdam is, voor zover thans relevant, het verzoek van de vrouw tot wijziging van de beschikking van 18 december 2018 afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben en is een verdeling van de zorg- en opvoedtaken (hierna te noemen: zorgregeling) vastgesteld, inhoudende dat de vrouw minimaal één keer per week omgang heeft met de kinderen, nader in te vullen onder begeleiding van de GI, welke zorgregeling in onderling overleg en in samenspraak met de GI kan worden uitgebreid. Voorts is bepaald dat de man de huurder zal zijn van de woning aan [adres] te [plaats] .
4.2
Voorts zijn de verzoeken van de vrouw tot betaling door de man van een bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van de kinderen (hierna: kinderalimentatie), alsmede tot betaling van een partnerbijdrage, afgewezen.
4.3
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
I. primair te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, subsidiair een zorgregeling vast te stellen, waarbij de vrouw drie dagen in de week, al dan niet begeleid, omgang heeft met de kinderen, waarbij de dagen en tijdstippen in onderling overleg met de man nader zullen worden bepaald;
II. het huurrecht van de echtelijke woning (het hof begrijpt: de woning aan [adres] te [plaats] ) aan de vrouw toe te kennen, met uitsluiting van de man c.q. met bepaling dat zij alleen huurder zal zijn van de woning;
III. te bepalen dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage zal betalen van € 194,40 per maand;
IV. althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De man verzoekt (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepassing Nederlands recht
5.1
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling, het huurrecht van de woning en de kinderalimentatie. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is op deze verzoeken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Hoofdverblijfplaats van de kinderen en huurrecht van de woning
5.2
Partijen verschillen van mening over de vraag bij wie van hen de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben en over de vraag wie van hen huurder van de voormalig echtelijke woning moet zijn. Het hof ziet aanleiding deze punten tezamen te behandelen.
5.3
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man heeft bepaald en ten onrechte aan hem het huurrecht van de voormalige echtelijke woning heeft toegewezen. Zij voert daartoe het volgende aan. De vrouw heeft altijd de volledige zorg voor de kinderen gedragen. Tot haar komst naar Nederland in 2014 was zij alleen met de oudste kinderen in Marokko, terwijl de man in Nederland was. Door de fysieke en geestelijke mishandelingen door de man heeft zij in 2018 noodgedwongen de echtelijke woning moeten verlaten. Zij is voor een korte periode naar Marokko gegaan, voor behandeling en voor emotionele steun van haar familie. Toen zij terugkeerde naar Nederland had de man de echtscheidingsprocedure al in gang gezet en is in de procedure voorlopige voorzieningen de zorg voor de kinderen en het gebruiksrecht van de echtelijke woning aan de man toegewezen. De vrouw is hiervan niet op de hoogte gesteld en zij heeft dan ook geen verweer kunnen voeren. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben. Het gaat niet goed met de kinderen bij de man. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de man niet in staat om voor de kinderen te zorgen. De vrouw wijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de rapportages van [de medewerkster] van Sude Zorg B.V. die de omgang van de vrouw en de kinderen begeleidt, waaruit blijkt dat de kinderen er verwaarloosd uitzagen. Zo hadden de kinderen tijdens omgangsmomenten vieze-, niet passende en/of niet-seizoensgebonden kleding aan, waren hun nagels vuil en was het haar van de meisjes meerdere keren niet gekamd en zat het vol klitten. Ook de school had zorgen over de kinderen. [kind 3] plaste vaak in haar broek en [kind 1] bleek een groot deel van de zorg voor zijn zusjes op zich te moeten nemen. De vrouw is in staat om de volledige zorg voor de kinderen op zich te nemen. Zij heeft geen werk, terwijl de man een fulltime baan heeft. Bovendien gaat het weer goed met de vrouw. Zij betwist dat zij een psychische stoornis heeft. Haar psychische klachten waren te wijten aan de mishandelingen door de man. De omgang tussen de vrouw en de kinderen gaat ook goed en de begeleiding is teruggebracht van drie uur naar twee uur per week. De kinderen missen hun moeder. Het is in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat zij in de voormalig echtelijke woning voor de kinderen kan zorgen. De vrouw heeft geen familie en netwerk in Nederland en zij verblijft sinds februari 2019 in de daklozen(nacht)opvang. Zij kan de kinderen daar niet ontvangen. Er is nog geen zicht op eigen woonruimte. De man heeft daarentegen familie in Nederland. Hij kan bij zijn moeder (grootmoeder vaderszijde) in de woning verblijven.
Ter zittingen in hoger beroep heeft de vrouw medegedeeld dat na screening is besloten dat de vrouw zelfredzaam is en dat zij psychisch in orde is. Zij heeft daarom geen recht op een medische urgentieverklaring en zij is afgewezen voor maatschappelijke opvang. Zij staat inmiddels op de wachtlijst voor opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Hoewel zij veel heeft meegemaakt in de echtelijke woning, zal zij daar wel naar teruggaan als zij de woning krijgt toegewezen. Zij is inmiddels aangemeld bij Leven & Zorg voor behandeling van haar trauma’s, aldus de vrouw.
5.4
De man stelt dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben. De man voert daartoe het volgende aan. De man bestrijdt dat in het verleden sprake is geweest van mishandeling. Hij is in staat de kinderen de stabiliteit en veiligheid te bieden die zij nodig hebben. De vrouw is niet in staat om voor de kinderen te zorgen. De vrouw heeft geen woning, geen inkomen en geen verblijfsvergunning. Bovendien kampt de vrouw met ernstige psychische problemen, reden waarom de kinderen ook eerder onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst (bij grootmoeder vaderszijde). De rechtbank heeft ook terecht het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de man toegewezen, zodat de man voor de kinderen kan zorgen in de voor hen vertrouwde omgeving. Daarbij komt dat de man een fulltime baan heeft, waarvoor het hebben van een woning essentieel is. Zijn inkomen is niet toereikend voor het huren van een woning in de vrije sector, terwijl de vrouw via de daklozenopvang kan doorstromen naar begeleid wonen en uiteindelijk in aanmerking kan komen voor zelfstandige woonruimte. De man is dan ook de meest gerede partij om, samen met de kinderen, in de voormalig echtelijke woning te blijven wonen.
Verder heeft de man nog steeds zorgen over de psychische gezondheid van de vrouw. Zij stelt weliswaar dat het goed met haar gaat, maar daarvan zijn geen stukken ter onderbouwing ingediend. Het is niet in het belang van de kinderen om ze bij de vrouw terug te plaatsen, zonder dat meer duidelijk is over haar psychische gesteldheid. Bovendien zijn de kinderen al vaak heen en weer verhuisd. Rust en stabiliteit zijn in het belang van de kinderen. De zorgen van de vrouw over de kinderen zijn onterecht en het gaat goed met hen, aldus de man.
5.5
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep van 25 februari 2021, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de situatie moet blijven zoals die thans is. De vrouw ziet de kinderen op dit moment iedere week, deels onder begeleiding en in beginsel op vrijdag. Hoewel het nu goed gaat met de vrouw, heeft zij in 2018 ernstige psychische problemen gehad. Door verschillende oorzaken is het de GI nog niet gelukt om een volledig beeld te krijgen van de actuele psychische gesteldheid van de vrouw. Het zou een te grote overgang zijn als de vrouw van één middag per week omgang weer de volledige zorg voor de kinderen zou moeten dragen. De omgang verloopt goed en de kinderen willen ook meer contact met hun moeder. De GI gunt het hen dan ook dat de omgang wordt uitgebreid, maar dit dient stapsgewijs te gebeuren. Voorts heeft de GI medegedeeld dat het goed gaat met de kinderen bij de man, nu grootmoeder vaderszijde dagelijks betrokken is bij de zorg voor de kinderen. Er zijn geen zorgen over de kinderen, anders dan dat zij het verleden moeten verwerken, aldus de GI.
5.6
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep van 25 februari 2021 aangesloten bij de GI en geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man te laten. Het gaat weliswaar goed met de vrouw en de omgang met de kinderen verloopt ook goed, maar de overgang van één dag per week omgang naar de volledige zorg voor de kinderen is te groot, zowel voor de vrouw als voor de kinderen. De zorgregeling moet zorgvuldig worden opgebouwd en stapsgewijs worden uitgebreid, aldus de raad.
5.7
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat de situatie moet blijven zoals die thans is, waarbij de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de man. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen om de situatie nu te wijzigen door de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen. Hoewel de vrouw vanaf hun geboorte de volledige zorg voor de kinderen heeft gehad en er ook meer reden tot vertrouwen is dan enkele jaren geleden dat zij de zorg voor hen aankan, kan niet worden voorbijgegaan aan de voor de kinderen moeilijke periode in 2018. Het hof ziet in de stukken in het dossier voldoende aanwijzingen dat destijds sprake was van ernstige psychische problematiek bij de vrouw die ook gevolgen heeft gehad voor de woon- en opvoedingssituatie van de kinderen. Onvoldoende is komen vast te staan dat deze problematiek het gevolg was van mishandelingen door de man. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man onweersproken heeft gesteld dat geen strafrechtelijke vervolging tegen hem is ingesteld. De kinderen verblijven al geruime tijd bij de man in de voor hen vertrouwde omgeving. Het gaat goed met de kinderen bij de man. In dit licht bezien is een overgang van een zorgregeling van één middag omgang in de week naar een wijziging hoofdverblijfplaats met de volledige zorg voor de kinderen niet in het belang van de kinderen. Dat de vrouw stelt op dit moment geen psychische problemen meer te ervaren en ook de huisarts van de vrouw geen psychische problemen meer heeft geconstateerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Weliswaar zijn tijdens de begeleide omgang zorgen gerezen over de verzorging van de kinderen, maar gebleken is dat deze zorgen van tijdelijke aard waren. Grootmoeder vaderszijde was tijdelijk minder betrokken bij de verzorging van de kinderen, waardoor de kinderen zelf te grote verantwoordelijkheden kregen. De GI heeft daarom met de man afgesproken dat grootmoeder vaderszijde weer helpt bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij komt nu ‘s ochtends langs om de kinderen klaar te maken voor school, zij brengt en haalt hen van school en blijft dan bij hen tot de man thuis komt uit zijn werk. Sinds zij weer betrokken is, zien de kinderen er verzorgd uit en ook de school maakt zich geen zorgen meer over de kinderen. De GI heeft ter zitting in hoger beroep van 25 februari 2021 dan ook verklaard dat deze zorgen over de kinderen niet meer aan de orde zijn. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de man in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Daarbij gaat het hof er wel van uit dat grootmoeder vaderszijde en ook de GI betrokken blijft.
5.8
Gelet op het voorgaande acht het hof het niet in het belang van de kinderen om de situatie nu te wijzigen door de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen. Het is voor de kinderen van belang dat zij rust, veiligheid en stabiliteit ervaren. Het hof acht voortzetting van de huidige verblijfssituatie van de kinderen bij de man daarom wenselijk.
5.9
Het hof onderkent het belang van de vrouw om het huurrecht van de (voormalige) echtelijke woning toegewezen te krijgen, nu haar huisvestingssituatie (nog) ongewis is en zij geen eigen woonruimte heeft om de kinderen te ontvangen. Het vooroverwogene brengt echter mee dat het belang van de man bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan dat van de vrouw.
Zorgregeling
5.1
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte een zorgregeling heeft vastgesteld waarbij zij één keer per week omgang heeft met de kinderen. De begeleide omgang verloopt inmiddels zo goed, dat de omgang uitgebreid zou kunnen worden tot zeven uur, waarvan vier uur onbegeleide omgang bij de vader thuis, ware het niet dat de vrouw het niet prettig vindt om in de voormalig echtelijke woning omgang te hebben. De GI zoekt naar mogelijkheden om de omgang op een voor de kinderen en de vrouw geschikte locatie te organiseren.
5.11
De man stelt dat er een beperkte zorgregeling is vanwege de zorgelijke psychische gesteldheid van de vrouw. Zolang er geen objectief aantoonbare verandering is in de gezondheidssituatie van de vrouw, dient de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling in stand te blijven. Het is dan aan de GI om te bepalen of de zorgregeling gewijzigd of uitgebreid kan worden. Ter zitting in hoger beroep op 25 februari 2021 is gebleken dat de man niet tegen uitbreiding van de zorgregeling is als de GI dat wenst en als de vrouw een geschikte woning heeft om de kinderen te ontvangen.
5.12
De GI heeft ter zitting in hoger beroep van 25 februari 2021 toegelicht dat de omgang tussen de vrouw en de kinderen goed verloopt. Begeleiding van de omgang is volgens Sude Zorg B.V. niet meer nodig. De zorgregeling kan dan ook worden uitgebreid. Daarbij moet echter wel rekening worden gehouden met het feit dat, hoewel het nu goed gaat met de vrouw, in 2018 sprake is geweest van ernstige psychische problemen. De GI wenst daarom een stapsgewijze opbouw in de zorgregeling, waarbij van belang is dat er een terugvalpreventieplan en een signaleringsplan wordt gemaakt waarop de vrouw zo nodig kan terugvallen. Tevens is het voor uitbreiding van de zorgregeling noodzakelijk dat de vrouw eigen woonruimte krijgt via de Wmo. Uitbreiding van de zorgregeling is dan ook pas aan de orde zodra dat praktisch kan worden vorm gegeven, aldus de GI.
5.13
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 25 februari 2021, in navolging van de GI, geadviseerd de zorgregeling stapsgewijs uit te breiden. Het gaat goed met de moeder. De omgang tussen de moeder en de kinderen verloopt ook goed. De veiligheid van de kinderen wordt voldoende gewaarborgd indien de GI een terugvalpreventieplan opstelt en de vrouw daarin ook haar verantwoordelijkheid neemt. Het feit dat de vrouw geen plek heeft om de kinderen te ontvangen, is echter wel een praktisch probleem voor uitbreiding van de zorgregeling, aldus de raad.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde op de zittingen in hoger beroep is gebleken dat de omgang tussen de vrouw en de kinderen goed verloopt. Uit het evaluatieverslag van [de medewerkster] van Sude Zorg B.V., die de omgang tussen de vrouw en de kinderen heeft begeleid, blijkt dat de vrouw de kinderen thans zeven uur per week bij zich kan hebben en dat de begeleiding van de omgang is afgebouwd van drie uur naar twee uur per week. Geconstateerd is dat de vrouw over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om de zorg voor haar kinderen op te kunnen pakken. Zij houdt zich goed aan de gemaakte afspraken en toont veel zorgzaamheid jegens de kinderen. Ook is gebleken dat de kinderen hun moeder missen en graag meer contact met haar zouden willen hebben. Het hof is dan ook, met de raad en de GI, van oordeel dat de zorgregeling met opbouw kan worden uitgebreid. Het hof gaat er daarbij van uit dat de GI betrokken blijft om dit samen met de ouders vorm te geven. Aangezien de vrouw op dit moment nog niet over geschikte woonruimte beschikt om de kinderen te kunnen ontvangen, zal het hof bepalen dat de zorgregeling in overleg met de GI zal worden uitgebreid zodra de vrouw over passende huisvesting beschikt. Het hof acht het daarbij van belang dat de GI de vrijheid heeft om in goed overleg, zoals dat ook thans plaatsvindt, met de ouders tot een passende regeling te komen. Daarom zal het hof geen nadere kaders voor deze uitbreiding vaststellen.
Kinderalimentatie
5.15
Gelet op het vooroverwogene met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zal het verzoek van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie door de man worden afgewezen. De bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
5.16
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat de zorgregeling in onderling overleg en in samenspraak met de GI zal worden uitgebreid zodra de vrouw over passende huisvesting beschikt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en
mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 8 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.