Het schriftelijk stuk houdt een schuldigverklaring in. De executeur heeft echter betwist dat de erflater zijn handtekening op het schriftelijk stuk heeft gezet. Aldus wordt de echtheid van de handtekening betwist. Nu het hier gaat om een onderhandse akte, rust op degene die zich van de akte als bewijsmiddel wil bedienen, [appellant] dus, de bewijslast en daarmee het bewijsrisico van de echtheid van de betwiste handtekening (artikel 159 lid 2 Rv).
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de erflater het stuk heeft ondertekend, heeft [appellant] verwezen naar de verklaring van [getuige X] . Deze getuige heeft - kort gezegd en voor zover hier van belang - verklaard dat hij de erflater het betreffende stuk heeft zien tekenen. [getuige X] verklaart dat hij zag dat [persoon 2] op een envelop schreef en niet is in geschil dat het schriftelijk stuk een door [persoon 2] beschreven envelop betreft. Tegenover deze verklaring staat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, het deskundigenrapport waarin wordt geconcludeerd dat de resultaten van het vergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn, wanneer de hypothese waar is dat de betwiste handtekening een vervalsing van de handtekening van de erflater is, dan wanneer de hypothese waar is dat de betwiste handtekening een authentieke handtekening is van de erflater. [appellant] heeft tegen dit deskundigenbericht weliswaar bezwaren aangevoerd, maar deze bezwaren doen aan de conclusie van de deskundige niet af. Volgens [appellant] heeft de erflater voorovergebogen op een motorkap de handtekening gezet, was de erflater ziek en op hoge leeftijd, hetgeen bij het beoordelen van de conclusie van de deskundige in ogenschouw dient te worden genomen. Uit het deskundigenbericht blijkt evenwel dat de deskundige de omstandigheden waaronder de erflater de handtekening zou hebben gezet in zijn beoordeling heeft betrokken, zodat met deze mogelijkheid rekening is gehouden. Verder valt, zonder een toelichting, die ontbreekt, niet in te zien op welke wijze de leeftijd en ziekte van de erflater (suikerziekte) het plaatsen van de handtekening kunnen hebben beïnvloed, te minder nu de deskundige blijkens het deskundigenrapport ervan rekenschap heeft gegeven dat van een ‘ruime variatie in de uitvoering van de handtekening’ van de erflater is gebleken. Voorts geldt weliswaar dat uit het uitgevoerde onderzoek niet blijkt hoe groot de kans precies is dat het niet de handtekening van de erflater is en dat niet tot de meest grote waarschijnlijke mate wordt geconcludeerd, maar deze omstandigheden doen op zichzelf niet af aan de conclusie van de deskundige dat het waarschijnlijker is dat de erflater de handtekening niet heeft gezet dan wel.
Met betrekking tot de getuigenverklaring van [getuige X] acht het hof van belang dat deze getuige nauw aan één van partijen, [appellant] , is gelieerd, en dat daarom bij de waardering van deze getuigenverklaring de benodigde behoedzaamheid moet worden betracht. Dat [getuige X] ten overstaan van de rechtbank onder ede heeft verklaard, maakt dat niet anders. Gelet hierop en nu, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, de conclusie van de deskundige in het deskundigenbericht een bevestiging is van de (voorlopige) bevindingen in het in opdracht van de executeur voorafgaand aan de procedure opgestelde rapport, weegt de getuigenverklaring naar het oordeel van de rechtbank niet zwaarder dan het deskundigenbericht. Aldus is, aangezien de stelling dat de handtekening van de erflater overigens niet is onderbouwd, niet komen vast te staan dat de erflater de handtekening heeft gezet.