ECLI:NL:GHAMS:2021:1676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.290.709/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinshereniging en opvoedingsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter van 24 december 2020 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] was verlengd. De GI, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. De minderjarige is onder toezicht gesteld van de GI en verblijft sinds 1 november 2018 in een gezinshuis. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige], die op [datum] 2004 is geboren. De moeder heeft in de procedure aangevoerd dat de situatie van [de minderjarige] in het gezinshuis verslechterd is en dat zij in staat is om voor hem te zorgen. De GI heeft echter betoogd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige], gezien de problematiek van huiselijk geweld en de onveilige thuissituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze gronden thans nog steeds bestaan. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd. De moeder heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar het hof heeft geoordeeld dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.290.709/01
zaaknummer rechtbank: C/15/310147/JU RK 20-2275
beschikking van de meervoudige kamer van 1 juni 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 24 december 2020 (hierna: de kinderrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 februari 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 december 2020.
2.2
De GI heeft op 23 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI, vergezeld door een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.N. Planting.

3.De feiten

3.1
De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] , geboren op [datum] 2004.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 januari 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 6 januari 2022.
3.3
Op 18 september 2017 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor plaatsing in de gesloten jeugdzorg voor de duur van vier weken. [de minderjarige] is bij De Koppeling geplaatst. Op 2 oktober 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in de gesloten jeugdhulp verleend tot uiterlijk 6 januari 2018, welke machtiging tot 31 oktober 2018 is verlengd. Bij beschikking van 11 oktober 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis verleend, welke machtiging telkens is verlengd. [de minderjarige] verblijft sinds 1 november 2018 in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis met ingang van 6 januari 2021 verlengd tot 6 januari 2022.
4.2
De moeder verzoekt - na wijziging van haar verzoek ter zitting - met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, dan wel het verzoek toe te wijzen voor de duur van zeven maanden, met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure, waaronder de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand. De moeder verzet zich niet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Verlenging machtiging uithuisplaatsing
5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op verzoek van de GI kan de rechter de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen (artikel 1:265c, tweede lid BW).
5.3
De moeder voert aan dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat gebleken is dat de moeder de zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen niet of onvoldoende accepteert, omdat er, in vergelijking tot de vorige verlenging van de ondertoezichtstelling niet voldoende resultaten zijn bereikt. Voorts is ten onrechte overwogen dat de moeder niet in staat is haar gezag te laten gelden, zij niet tegen [de minderjarige] opgewassen is en [de minderjarige] op dit moment niet naar huis kan en hulpverlening in het gedwongen kader voortgezet moet worden. Tot slot heeft de kinderrechter ten onrechte geoordeeld dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding en dat de uithuisplaatsing nog dient voort te duren tot 6 januari 2022. Volgens de moeder is voortzetting van de uithuisplaatsing voor [de minderjarige] schadelijker dan beëindiging van de uithuisplaatsing. Sinds hij in het gezinshuis verblijft is het alleen maar slechter met hem gegaan. Het gezinshuis kan [de minderjarige] niet de juiste zorg bieden. De gezinshuisouders, die hebben aangegeven bang te zijn voor [de minderjarige] , stutten en steunen hem om ervoor te zorgen dat de situatie niet escaleert. Het gezinshuis heeft echter geen zicht op wat [de minderjarige] in zijn dagelijks leven doet. Zo is [de minderjarige] in december 2020 aangehouden voor een strafbaar feit en sluipt hij ’s nachts weg. [de minderjarige] wil niet langer in het gezinshuis blijven. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] is beperkt. [de minderjarige] blijft vaak langer bij de moeder dan met het gezinshuis is afgesproken. De moeder en [de minderjarige] hebben geleerd van de escalaties tussen hen in het verleden. De moeder weet nu beter hoe zij met [de minderjarige] moet omgaan en kan haar grenzen beter aangeven. Zij meent dat zij wel degelijk regels kan stellen, haar gezag kan laten gelden en tegen [de minderjarige] opgewassen is. Bovendien is zij beter dan het gezinshuis in staat om toezicht op [de minderjarige] te houden. [de minderjarige] geeft aan dat hij minder geneigd is de criminaliteit op te zoeken op de momenten dat hij bij zijn moeder thuis is. Het gezinshuis verwacht dat de voor [de minderjarige] ingezette begeleiding door Indaad beter zal werken als [de minderjarige] bij de moeder woont, aldus de moeder.
5.4
De GI voert aan dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] noodzakelijk was en nog steeds is. [de minderjarige] heeft geweld tegen zijn moeder gebruikt en werkt niet mee aan de door de Bascule geadviseerde (psycho)therapie. In de thuissituatie bij de moeder doet zich nog steeds huiselijk geweld voor. De moeder is niet in staat haar gezag te laten gelden en is niet tegen [de minderjarige] opgewassen. [de minderjarige] onttrekt zich aan het gezag van de moeder en aan de afspraken met het gezinshuis. De officier van justitie heeft besloten om met spoed over te gaan tot vervolging van [de minderjarige] in verband met de verdenking van strafbare feiten. Op dit moment gaat het in het gezinshuis beter met [de minderjarige] . Daarnaast gaat het goed op school. [de minderjarige] is gebrand op het halen van zijn examen en staat ingeschreven voor een vervolgopleiding. [de minderjarige] is voorts een getalenteerd voetballer; ook hierin laat hij een positief beeld zien. Hij wil nog altijd terug naar huis, maar lijkt te beseffen dat het soms niet goed loopt tussen zijn moeder en hem. [de minderjarige] zal op [datum] 2022 meerderjarig worden. De GI zal om die reden de hulpverlening aan [de minderjarige] anders inrichten. Vanwege de wens van de moeder en [de minderjarige] om weer bij elkaar te wonen zet de GI zich ervoor in dat [de minderjarige] op termijn naar huis kan terugkeren. Om de kans op huiselijk geweld te verkleinen is het netwerk rondom de moeder en [de minderjarige] betrokken en is hulpverlening ingezet. Volgens de GI wordt ernaar gestreefd dat [de minderjarige] eind juni 2021, na het behalen van zijn eindexamen, weer hoofdzakelijk bij zijn moeder kan verblijven als de hulpverlening goed verloopt en het vangnet van de moeder voor voldoende veiligheid en opvang zorgt. De komende periode zal dan ook worden gebruikt om de opbouw tot een terugkeer naar de moeder te realiseren.
5.5
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hoewel het positief is dat wordt toegewerkt naar een verblijf van [de minderjarige] bij zijn moeder is het gelet op de vele onzekere factoren niet in het belang van de veiligheid van [de minderjarige] en de moeder om de duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten. Het gezinshuis moet volgens de raad als opvangmogelijkheid achter de hand worden gehouden.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
[de minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD, ODD, een reactieve hechtingsstoornis en een gameverslaving. De moeder is cognitief beperkt, heeft een beperkt taalbegrip en lijdt aan epilepsie. [de minderjarige] heeft tot zijn vierde jaar veel epilepsieaanvallen van zijn moeder meegemaakt. De moeder heeft door haar ziekte niet altijd in de emotionele behoeften van [de minderjarige] kunnen voorzien. De moeder beschikt niet over een ondersteunend netwerk, waardoor zij op zichzelf is aangewezen.
Op 30 augustus 2017 is een melding van huiselijk geweld gedaan naar aanleiding van mishandeling van de moeder door [de minderjarige] , waarbij hij zijn moeder herhaaldelijk heeft geslagen met een scherp voorwerp ten gevolge waarvan de moeder aan haar arm en buik verwond is geraakt. Op 17 september 2017 heeft naar aanleiding van door de moeder aangegeven grenzen voor het gebruik van computer en telefoon een incident tussen [de minderjarige] en zijn moeder plaatsgevonden, waarbij [de minderjarige] wederom geweld tegen zijn moeder heeft gebruikt en heeft gedreigd haar om het leven te brengen. Vervolgens is op 18 september 2017 voormelde spoedmachtiging afgegeven. Op grond van een medio 2018 door de Bascule verricht psychologisch onderzoek van [de minderjarige] is langdurige (psycho)therapie geadviseerd. Naar aanleiding van dit advies is geprobeerd [de minderjarige] voor therapie aan te melden, maar hij heeft dit geweigerd. Vervolgens is in 2020 ambulante hulp van Indaad ingezet om [de minderjarige] te motiveren in therapie te gaan en om hem te helpen bij het nemen van de juiste beslissingen. Om de hulpverlening optimaal te kunnen laten aansluiten bij de behoeften en vermogens van [de minderjarige] heeft Spirit in mei 2020 een intelligentieonderzoek verricht. Dit alles heeft er echter niet toe geleid dat [de minderjarige] aan therapie meewerkt.
[de minderjarige] verblijft sinds 1 november 2018 in een gezinshuis. Hij houdt zich niet aan de met het gezinshuis gemaakte afspraken. Hij blijft soms dagen weg en vertelt dan niet waar hij is. Ook als [de minderjarige] bij de moeder is vertoont hij zelfbepalend gedrag en houdt hij zich niet aan de gemaakte afspraken. [de minderjarige] sluipt ’s nachts uit de woning van de moeder en komt thuis wanneer het hem uitkomt. De moeder weet niet met welke vrienden [de minderjarige] dan omgaat en waar hij op dat moment verblijft. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] ook tegen haar zegt dat hij weer naar het gezinshuis vertrekt, maar vervolgens naar vrienden gaat. [de minderjarige] gebruikt lachgas. Als [de minderjarige] bij zijn moeder is, trekt hij zich terug in zijn kamer om te gamen en blijft daar dan de rest van de dag. Ook gamet hij tot laat in de nacht. De moeder is niet in staat haar gezag te laten gelden en is niet tegen [de minderjarige] opgewassen. Uit het plan van aanpak van 9 maart 2021 blijkt dat er nog steeds huiselijk geweld tussen [de minderjarige] en zijn moeder plaatsvindt en de moeder [de minderjarige] nog steeds geen structuur lijkt te kunnen bieden. Wanneer [de minderjarige] begrensd wordt, zoals wanneer hij geen toegang tot wifi heeft of hij zijn gamespullen moet inleveren, wordt hij kwaad, houdt hij zich niet aan de regels en duwt, trekt en slaat hij zijn moeder. De moeder bijt en slaat [de minderjarige] ook wel eens terug. De moeder heeft de GI meerdere keren gebeld met de mededeling dat zij tijdens bezoeken van [de minderjarige] in haar woning door hem gegijzeld is. Zo heeft de moeder een melding gedaan van gijzeling door [de minderjarige] om de reden dat zij had geprobeerd de wifirouter mee te nemen. Ook heeft de moeder het gezinshuis gemeld dat [de minderjarige] haar heeft geslagen en dat de situatie is geëscaleerd. De moeder is wisselend in haar gedrag tegenover [de minderjarige] , enerzijds omdat zij [de minderjarige] wil beschermen en bij zich wil hebben en anderzijds omdat zij angst heeft voor de bedreigingen door [de minderjarige] en omdat hij zich niet aan de regels houdt. De moeder is niet in staat zichzelf tegen het gedrag van [de minderjarige] te beschermen. In weerwil van de door de GI op 18 maart 2020 gegeven schriftelijke aanwijzing heeft [de minderjarige] (nog) geen traject gevolgd om van zijn gameverslaving af te komen en ook aan het advies om (psycho)therapie te volgen is geen gevolg gegeven. Voorts heeft de moeder geen zicht op wat [de minderjarige] in het dagelijks leven doet. Bij [de minderjarige] zijn dure spullen aangetroffen, waarvoor hij geen plausibele verklaring heeft kunnen geven. Volgens de GI is er geen zicht op de (financiële) thuissituatie bij de moeder. Zij is momenteel met de bewindvoerder in gesprek over de voedselbank. [de minderjarige] is in december 2020 aangehouden op verdenking van strafbare feiten. Hij wordt thans verdacht van drie inbraken, een mishandeling en een belediging. Hij is gedagvaard om op 14 juni 2021 voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank te verschijnen.
Uit de evaluatie van het gezinshuis van februari 2021 blijkt dat het daar sinds december 2020 beter gaat met [de minderjarige] en dat hij zich beter aan de daar geldende afspraken houdt. Aanvankelijk verbleef [de minderjarige] doordeweeks in het gezinshuis en in het weekend bij zijn moeder, momenteel verblijft hij vier dagen per week in het gezinshuis en drie dagen per week bij zijn moeder. Het duurt niet lang meer totdat [de minderjarige] 18 jaar wordt ( [datum] 2022), op welk moment hij zelf kan beslissen waar hij wil gaan wonen. Vanwege de wens van de moeder en [de minderjarige] om weer bij elkaar te wonen zet de GI zich ervoor in dat [de minderjarige] binnen enkele maanden naar huis kan terugkeren.
Hoewel er positieve ontwikkelingen zijn op het gebied van school en voetballen, zijn de hiervoor genoemde zorgen over huiselijk geweld, het door de moeder niet laten gelden van haar gezag en het gebrek aan zicht op het dagelijks leven van [de minderjarige] nog niet weggenomen. Daarbij komt dat de moeder, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, anders dan het gezinshuis, niet in staat is [de minderjarige] in zijn eindexamenjaar op het gebied van school te ondersteunen. Bovendien is het in het belang van [de minderjarige] dat de eventuele uit de strafzaak voortvloeiende straffen of maatregelen vanuit een stabiele basis kunnen worden uitgevoerd. De thuissituatie bij de moeder kan gelet op het voorgaande (nog) niet als zodanig worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat de moeder zich weliswaar naar haar mogelijkheden ervoor inzet om een veilige thuissituatie te creëren, maar dat de door haar gezette stappen er (nog) niet toe hebben geleid dat zij in staat is te zorgen voor een stabiele en veilige opvoedingssituatie voor [de minderjarige] . Het is van belang dat de moeder met de GI blijft samenwerken om de bestaande zorgen weg te nemen, zodat in de komende maanden naar thuisplaatsing van [de minderjarige] kan worden toegewerkt, dan wel een verantwoorde keuze kan worden gemaakt ten aanzien van een alternatieve woonplek voor het moment dat [de minderjarige] 18 jaar wordt. Daarbij acht het hof het van belang dat het gezinshuis zo nodig nog als terugvalplek kan fungeren, mocht de geleidelijke terugkeer van [de minderjarige] naar zijn moeder om welke reden dan ook stagneren.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat thans nog zijn. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.7
De moeder verzoekt de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand. Reeds gelet op de uitkomst van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat elk van partijen de eigen kosten draagt. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M van Baardewijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 1 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.