ECLI:NL:GHAMS:2021:1663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.289.721/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De (stief)vader van de kinderen heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De kinderen zijn in een onveilige thuissituatie opgegroeid, gekenmerkt door huiselijk geweld en andere problematische omstandigheden. De moeder en (stief)vader hebben in het verleden verschillende hulpverleningstrajecten doorlopen, maar deze hebben niet geleid tot een veilige en stabiele opvoedsituatie voor de kinderen. Het hof heeft de argumenten van de (stief)vader, die pleitte voor terugplaatsing van de kinderen, niet kunnen honoreren. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders zijn niet in staat gebleken om de kinderen een veilige omgeving te bieden, en de zorgen over de thuissituatie zijn nog steeds aanwezig. De beslissing van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de (stief)vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.289.721/01
zaaknummer rechtbank: C/13/688500 / JE RK 20-711
beschikking van de meervoudige kamer van 1 juni 2021 inzake
[de (stief)vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de (stief)vader,
advocaat: mr. D. Vurdelja te 's-Gravenhage,
en
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder), advocaat: mr. E.M.C. Nielen kantoorhoudende te Amsterdam;
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ),
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ),
- de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ),
- de minderjarige [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4] ).
Als informant is aangemerkt:
- [informant] (hierna te noemen: de grootmoeder (stief)vaderszijde).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) van 16 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De (stief)vader is op 5 februari 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 16 december 2020.
2.2
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een brief van mr. Van Nielen, advocaat van de moeder, van 5 maart 2021, ingekomen op 8 maart 2021;
- een brief van de zijde van de GI van 1 april 2021 met bijlagen, ingekomen op 2 april 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de (stief)vader van 12 april 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] gesproken. De voorzitter heeft op de zitting de inhoud van de gesprekken kort en zakelijk samengevat.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers;
- de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen.
In verband met quarantainemaatregelen ten aanzien van de indamming van het coronavirus / COVID-19 hebben de (stief)vader en zijn advocaat de mondelinge behandeling via een afzonderlijke videobeeldverbinding bijgewoond.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de (stief)vader zijn geboren:
- [kind 3] , [in] 2012,
- [kind 4] , [in] 2015.
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog twee minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren [in] 2005,
- [kind 2] , geboren [in] 2006.
Daarnaast heeft de moeder nog twee meerderjarige kinderen.
3.2
De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] (hierna gezamenlijke te noemen: de kinderen).
3.3
De kinderen zijn bij beschikking van de kinderrechter op 30 september 2016 onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling sindsdien steeds is verlengd, laatstelijk tot 29 juli 2021.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2020, schriftelijk vastgelegd op 4 september 2020, is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
3.5
[kind 1] is geplaatst bij [crisiscentrum] , een crisis meidengroep van Levvel. [kind 2] is geplaatst in een gezinshuis. [kind 4] en [kind 3] zijn eerst samen geplaatst in een crisispleeggezin, waar ze na één nacht overgeplaatst werden. [kind 3] en [kind 4] zijn vervolgens gescheiden geplaatst. [kind 4] is in een gezinshuis geplaatst, waar hij zes weken heeft verbleven. Daarna is hij overgeplaatst naar een ander gezinshuis waar hij tot heden verblijft. [kind 3] is na het crisispleeggezin geplaatst op een crisisgroep van Levvel. [kind 3] accepteerde de plaatsingen niet en probeerde telkens weg te lopen, waardoor hij bij beschikking van de kinderrechter 17 september 2020 met een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp bij de Koppeling is geplaatst voor de duur van twee maanden, onder aanhouding van de overige vier maanden van het verzoek. Bij beschikking van de kinderrechter van 16 november 2020, schriftelijke vastgelegd op 30 november 2020, is de machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 17 december 2021. Per 11 december 2020 is hij bij grootmoeder (stief)vaderszijde (vz) in een netwerkpleeggezin geplaatst waar hij ook nu nog verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing tot uiterlijk 29 juli 2021. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van twaalf maanden.
4.2
De (stief)vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen, dan wel - naar het hof begrijpt - te bepalen dat in ieder geval [kind 4] thuis wordt geplaatst en vervolgens [kind 3] .
4.3
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De (stief)vader voert aan dat niet voldaan is aan de vereisten van voornoemd artikel om tot toewijzing van het verzoek van de GI over te gaan. Het uiteindelijke doel dient te zijn om de band tussen het kind en de ouders te herstellen. Een uithuisplaatsing is een laatste redmiddel dat ingezet kan worden door een GI als de uithuisplaatsing niet voorkomen kan worden zonder intensieve hulpverlening. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat in principe voorrang geboden dient te worden aan het ondersteunen van de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Wat betreft de noodzaak van de uithuisplaatsing moet er voldoende aanleiding zijn om in te grijpen en moet er onderzoek zijn gedaan naar de impact van het ingrijpen op het gezin en naar alternatieve maatregelen.
Voorafgaand aan het verzoek en het uiteindelijk verlenen van de machtiging uithuisplaatsing heeft de GI geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de kinderen bij de ouders te laten wonen en na de eerste beschikking is nagenoeg geen onderzoek gedaan naar het perspectief om de kinderen terug te plaatsen.
De GI had hulpverlening kunnen aanbieden waarmee de ontwikkeling van de kinderen verbeterd had kunnen worden en waarmee ondersteuning wordt geboden aan de ouders om de zorg en opvoeding van de kinderen volledig zelfstandig op te pakken. De GI heeft onvoldoende inspanningen verricht en onvoldoende effectieve middelen ingezet.
De (stief)vader erkent dat de periode waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld instabiel was. In tegenstelling tot Spoedhulp is de (stief)vader van mening dat hij de afgelopen periode grote vooruitgang heeft geboekt en bekwaam is om de kinderen op te vangen. De ouders hebben de afgelopen periode openheid van zaken gegeven en hard gewerkt aan de doelen om de kinderen weer thuis te laten plaatsen. Als zij onder begeleiding en ter observatie de kinderen hadden kunnen bezoeken, had nader kunnen worden onderzocht waar het perspectief van de kinderen ligt. De GI heeft hieraan echter geen gehoor gegeven. Uiteindelijk hebben de ouders zelf het initiatief genomen door een grotere woning te verkrijgen, door hulpverlening in te schakelen voor zichzelf en door zich begeleidbaar op te stellen. De ouders zijn in relatietherapie gegaan en hebben inmiddels één sessie gehad. Door de ziekenhuisopname van de (stief)vader is dat tijdelijk stopgezet, maar de gesprekken zullen binnenkort weer worden hervat. De ouders zijn altijd bereid geweest en zijn nog steeds bereid om begeleiding te accepteren en daarbij altijd aan het belang van de kinderen te denken.
De (stief)vader wijst ter zitting in hoger beroep voorts op de goede samenwerking tussen de ouders en De Koppeling, waardoor [kind 3] passende hulpverlening heeft gekregen en op die wijze kon worden toegewerkt naar een plaatsing in het netwerk.
Een uithuisplaatsing zal meer kapot maken dan wat beoogd wordt te herstellen. De kinderen zullen sporadisch contact hebben met hun ouders, familie en vriendjes en vriendinnetjes en ze zullen voor lange tijd afscheid moeten nemen van hun klasgenootjes. Het belang van de kinderen dient daarom zwaarder te wegen dan de noodzaak voor een uithuisplaatsing waarop de GI haar verzoek stoelt.
De GI heeft bovendien ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de kinderen in een netwerkpleeggezin te plaatsen. Bij beschikking van 27 augustus 2020 heeft de kinderrechter overwogen dat het wenselijk zou zijn dat de kinderen zo dicht mogelijk bij huis kunnen worden geplaatst en dat de mogelijkheden voor een plaatsing bij de oma’s moet worden onderzocht. Aan dit verzoek heeft de GI niet voldaan.
De ouders achten zichzelf in staat om weer voor de kinderen, of in ieder geval voor de jongste twee kinderen te zorgen. De (stief)vader verzoekt daarom eerst [kind 4] thuis te plaatsen, omdat het met hem niet goed gaat in het gezinshuis en de hulpverlening niet tot stand lijkt te komen. Vervolgens kan [kind 3] thuis worden geplaatst en voor [kind 1] en [kind 2] laten de ouders de keuze over aan de kinderen.
5.3
De GI stelt dat vanaf 2004 tot 27 augustus 2020 meerdere vormen van (intensieve) hulpverlening, zowel binnen het vrijwillig als in het gedwongen kader zijn ingezet. Het lijkt de moeder en later ook samen met de (stief)vader niet te lukken om binnen de aanvaardbare termijn veiligheid en stabiliteit te bieden.
In de periode na de beschikking van 29 juli 2020 heeft de GI naast het al ingezette hulpverleningstraject 10 voor Toekomst ook intensieve opvoedondersteuning ingezet van Family Supporters. In augustus 2020 benoemen zowel 10 voor Toekomst als Family Supporters dat de thuissituatie niet veilig is voor de kinderen.
Nadat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, heeft de GI Spoedhulp van Levvel ingezet. Uit het eindverslag van Spoedhulp van 19 januari 2021 volgt dat Spoedhulp van mening is dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij worden teruggeplaatst bij de ouders. De ouders zijn oprecht betrokken bij hun kinderen en het is voor Spoedhulp duidelijk dat de ouders erg veel van hun kinderen houden en veel voor hen over hebben, maar de kinderen hebben meer nodig dan liefde. Het lukt de ouders volgens Spoedhulp onvoldoende, ondanks de inzet van verschillende vormen van hulpverlening, om hun kinderen veiligheid en stabiliteit te bieden. Spoedhulp heeft gelet op de hulpverleningsgeschiedenis van Levvel niet ingezet op eventuele doelen waaraan de ouders kunnen werken, omdat alle hulpverlening die in het verleden is ingezet niet voor verandering heeft gezorgd. Ook de GI is tot de conclusie gekomen dat de ouders geen voorwaarden kunnen worden geboden, omdat het niet reëel is om dat van de ouders te vragen.
Naast de zorgen die Spoedhulp heeft over de veiligheid, stabiliteit en de spanningen tussen de ouders zijn er ook grote zorgen over de seksuele moraal binnen het gezin. Zowel [kind 1] als [kind 2] geven aan dat er sprake is van seksueel misbruik door beide ouders. [kind 2] geeft aan dat hij door zijn moeder zou zijn misbruikt, [kind 1] zou door (stief)vader zijn misbruikt. Recent zijn er nieuwe zorgen gekomen omtrent [kind 1] en is Veilig Thuis een onderzoek gestart. De Jeugd-en Zedenpolitie doet op dit moment nog onderzoek naar het vermeende misbruik door (stief)vader en moeder en de nieuwe recente informatie.
De GI signaleert een patroon waarbinnen intensieve hulpverlening wordt ingezet, de ouders een vorm van verandering teweegbrengen, maar na de intensieve hulpverlening de oude zorgelijke patronen worden hervat, waarna de GI meldingen van Veilig Thuis ontvangt. Tevens ziet de GI vier (jonge) kinderen die telkens blootgesteld zijn aan pogingen tot verbetering van de thuissituatie met inzet van hulpverlening en dat dit er niet toe heeft kunnen leiden dat de veiligheid van deze kinderen is gewaarborgd. Nu de kinderen allen uithuisgeplaatst zijn, acht de GI het noodzakelijk dat zij rust en stabiliteit krijgen bij de plaatsingen in de gezinshuizen en voor [kind 3] bij grootmoeder vaderszijde. De GI is dan ook van mening dat het in het belang van de kinderen is dat de uithuisplaatsing gecontinueerd wordt.
Op 25 februari 2021 heeft de GI het opvoedings- en verblijfsperspectief van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] multidisciplinair besproken en heeft zij een opvoedbesluit genomen. De GI heeft besloten om wegens een aantal redenen geen voorwaarden meer voor terugplaatsing bij de moeder en de (stief)vader op te stellen. De raad is verzocht te onderzoeken wat voor de kinderen de meest passende opvoedingssituatie is en wie het gezag over hen moet krijgen.
5.4
De raad acht een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders niet verantwoord en adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad constateert dat de zorgen niet alleen van de laatste jaren zijn, maar al langer spelen. Alle vier de kinderen hebben hun eigen problematiek. Daarbij komt dat de ouders niet zo’n hoge draagkracht hebben, de vader een zwakke gezondheid heeft en de ouders een overbelaste indruk maken door de financiële problemen en hun gezondheid. Daar zijn recent nieuwe zorgen bijgekomen, waarvoor een onderzoek bij de zedenpolitie loopt. Ook de raad ziet een patroon dat steeds terugkeert, maar constateert ook dat er nieuwe zorgen bijgekomen zijn.
5.5
Het hof overweegt als volgt. [kind 1] en [kind 2] zijn eerder vanaf juli 2009 tot oktober 2015 onder toezicht gesteld en tevens uit huis geplaatst vanaf juli 2009. Dit was deels voordat de (stief)vader bij het gezin betrokken was. [kind 3] is na zijn geboorte ook onder toezicht gesteld van de GI tot 27 augustus 2013. In juli 2014 zijn [kind 1] en [kind 2] teruggeplaatst bij de moeder na een positief verlopen gezinsopname bij de Bascule Gezinspsychiatrie.
Vanaf december 2015 is een tweetal meldingen bij Veilig Thuis gedaan vanwege huiselijk geweld en vervolgens is in september 2016 op verzoek van de raad wederom een ondertoezichtstelling uitgesproken voor alle vier de kinderen. In 2016 en 2017 is intensieve gezinsbegeleiding van Spirit ingezet. In december 2017 volgt er wederom een melding bij Veilig Thuis vanwege huiselijk geweld. Vervolgens wordt in mei en juni 2018 spoedhulp van Spirit ingezet. Arkin heeft in juli 2018 onderzoek gedaan en geconcludeerd dat intensieve gezinsbegeleiding noodzakelijk is. Ook in 2019 zijn er diverse incidenten geweest, waaronder ruzies tussen de ouders en meldingen bij Veilig Thuis en betrokkenheid van de politie. In februari 2020 volgt opnieuw een melding bij Veilig Thuis via de school van [kind 2] .
Vanaf maart 2020 tot september 2020 is opvoedingsondersteuning 10 voor Toekomst van het Leger des Heils ingezet. Ook is het gezin in juli en augustus 2020 begeleid door opvoedondersteuning van Family Supporters. In augustus 2020 benoemen zowel 10 voor Toekomst als Family Supporters dat de thuissituatie niet veilig is voor de kinderen. Ook uit de gesprekken die de GI in die periode met de ouders en de kinderen heeft gevoerd komen zorgelijke signalen naar voren. 10 voor Toekomst constateert dat de situatie binnen het gezin erg kwetsbaar is. Alle vier de kinderen hebben hun eigen (zowel somatische als psychische) problematiek, de vader is door ziekte verminderd belastbaar en het gezin heeft daarnaast te maken met schuldenproblematiek, waardoor de belasting voor het gezin hoog is.
Volgens de ambulante crisishulpverlening vanuit Family Supporters is de situatie onhoudbaar geworden. Zij zijn vanaf 28 juli 2020 betrokken bij het gezin en hebben fysiek en verbaal geweld waargenomen. De ouders hebben niet de draagkracht, het inzicht noch de vaardigheden om de verantwoordelijkheid van de zorgtaken die van belang zijn voor de kinderen op zich te nemen. Zij kunnen de kinderen niet voorop stellen en kunnen niet aansluiten bij de behoefte van de kinderen, aldus Family Supporters.
Onder meer deze zorgen hebben ertoe geleid dat bij beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van vier maanden, tegen welke beschikking door de ouders geen hoger beroep is ingesteld.
[kind 1] verblijft sindsdien op de crisisgroep [crisiscentrum] . Het is de bedoeling dat [kind 1] naar een gezinshuis wordt overgeplaatst. Er heeft inmiddels een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen [kind 1] en de gezinshuisouders. De mentor van [kind 1] is zeer tevreden over de voortgang op school. [kind 1] heeft zich aangemeld voor een mbo-vervolgopleiding. Zij wil niet meer terug naar huis.
[kind 2] is op 26 maart 2021 overgeplaatst van het gezinshuis in [plaats A] (crisisplek) naar een perspectief biedend gezinshuis in [plaats B] . De periode dat [kind 2] thuis woonde bij de moeder en de stiefvader liep hij regelmatig weg en heeft hij ook een periode black-outs gehad. De GI en Spoedhulp merken op dat [kind 2] loyaal is naar de moeder en de stiefvader. Sinds [kind 2] moeder en stiefvader vaker ziet zegt hij dat hij meer contact zou willen hebben, wat ook door de kinderrechter is gehonoreerd. [kind 2] wil het liefst terug naar huis of in een ander gezinshuis wonen.
[kind 3] heeft zware astma en is daarvoor opgenomen geweest in het ziekenhuis. Hij verblijft sinds 11 december 2020 in een netwerkpleeggezin bij grootmoeder vz. In december 2020 is een pleegzorgwerker gekoppeld aan grootmoeder vz. De betrokken hulpverlening en de GI zien dat [kind 3] een erg gesloten jongen is die met niemand anders dan zijn familie contact maakt. Hij verstopt zich (onder dekens, achter gordijnen, met zijn gezicht onder zijn kleren of blijft in een andere kamer) wanneer hulpverleners bij grootmoeder vz thuis zijn en gaat het contact uit de weg, kijkt de hulpverlening niet aan en praat ook niet terug als hem een vraag wordt gesteld.
Medio februari 2021 is IPG (Intensieve Psychiatrische Gezinsbegeleiding) gestart van Levvel bij grootmoeder vz thuis. Deze intensieve hulp is ingezet om grootmoeders opvoedvaardigheden te vergroten en haar te ondersteunen om in haar kracht gezet te worden als hoofdopvoeder van [kind 3] . IPG zal voor de trauma's van [kind 3] een passende behandeling inzetten.
[kind 4] is na een zwangerschap van ruim 28 weken geboren. Hij loopt in verband hiermee nog steeds bij een kinderarts van het ziekenhuis voor controles. Ook heeft hij astma en last van eczeem. Hij woont in een gezinshuis waar hij perspectiefbiedend kan opgroeien. Dit gezinshuis is gespecialiseerd in het opvangen en verzorgen van kinderen met een medische achtergrond. Na het bezoek met de ouders reageert [kind 4] druk in gedrag, hij luistert dan slecht en de gezinshuisouders moeten veel herhalen. Hij valt andere kinderen in het gezinshuis lastig en wordt fysiek naar hen. Dit gedrag laat hij één à twee weken zien, waarna hij weer rustiger wordt en kan meekomen in de structuur. School geeft aan dat [kind 4] het naar zijn zin heeft in de klas en vrolijk aanwezig is. Er zijn zorgen over zijn spraak en taalontwikkeling waar logopedie voor is geadviseerd.
De afgelopen periode laten [kind 1] , [kind 2] en [kind 4] een positieve ontwikkeling zien. Er wordt gezien dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 4] baat hebben bij een stabiele en voorspelbare opvoedsituatie. Alleen [kind 3] heeft door de gebeurtenissen nog geen rust en stabiliteit kunnen ervaren.
De (stief)vader heeft onlangs een TIA gehad, waardoor hij snel dingen vergeet en niet op woorden kan komen. Ook heeft hij problemen met zijn hart.
De GI heeft een omgangsregeling vastgelegd voor de kinderen apart, zodat de ouders meer individuele aandacht per kind kunnen bieden. Er geldt thans een omgangsregeling van eens per twee weken 1,5 uur begeleid met de (stief)vader en de moeder voor [kind 3] en [kind 2] . Voor [kind 4] geldt een omgangsregeling van eens per drie weken van 1,5 uur onder begeleiding. De kinderrechter heeft op 22 maart 2021 besloten de omgangsregeling voor [kind 1] met haar stiefvader en de moeder stop te zetten. De kinderen hebben onderling contact via videobellen en [kind 2] ziet [kind 4] eens in de drie weken bij grootmoeder vz thuis.
Voor het hof is, gelet op het voorgaande, duidelijk dat de structurele veiligheid van de kinderen al lange tijd in het geding is en dat de gronden die aanwezig waren ten tijde van de uithuisplaatsing nog altijd aanwezig zijn. De kinderen zijn herhaaldelijk getuige geweest van escalaties en hebben last gehad van de ruzies tussen de ouders en de beschuldigingen die over en weer werden gedaan. De kinderen zeggen bovendien te zijn geslagen.
Het hof acht het positief dat de ouders in relatietherapie zijn gegaan en zelf hebben gezorgd voor een grotere woning. Naar het oordeel van het hof kunnen de problemen van de ouders echter niet enkel worden opgelost met een grotere woning en relatietherapie. Het patroon van ruzies en huiselijk geweld is tot op heden niet doorbroken. Ook de inzet van intensieve gezinsbegeleiding en andere hulpverlening heeft onvoldoende verandering teweeg gebracht. De ouders lijken onvoldoende leerbaar om de aangeleerde adviezen van de betrokken hulpverleners vast te houden. De ouders erkennen deels de problematiek, maar zij hebben moeite om daarin hun eigen aandeel te zien.
Ook de beschuldigingen en aangiftes die over en weer zijn gedaan enerzijds door [kind 1] met de moeder en anderzijds door [kind 2] samen met de (stief)vader zijn naar het oordeel van het hof zorgelijk te noemen. Los van de vraag of de beschuldigingen en uitingen van de ouders en de kinderen waar zijn, is het een zorgelijke situatie als de kinderen belast worden met volwassenproblematiek en relationele problemen.
De moeder, maar ook de ouders tezamen, zijn in de afgelopen jaren, ondanks de veelvuldige inzet van de hulpverlening onmachtig gebleken de kinderen te beschermen tegen het huiselijk geweld tussen de ouders en zijn niet in staat een stabiele en voorspelbare opvoedsituatie te bieden. Een thuisplaatsing van de kinderen bij de ouders, zoals de vader thans verzoekt, zou naar het oordeel van het hof een experiment en niet verantwoord zijn. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel is dat deze onveilige situatie al te lang heeft geduurd voor de kinderen.
De onveiligheid in de thuissituatie en het belang van de kinderen om te kunnen verblijven in een omgeving waar zij rust en stabiliteit ervaren, betekenen dat de machtiging uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Ook het voorstel van de vader om eerst [kind 4] thuis te plaatsen en vervolgens [kind 3] , acht het hof niet in hun belang, gelet op voornoemde zorgen.
Voor zover de (stief)vader heeft aangevoerd dat de GI onvoldoende heeft gekeken naar een plek in een netwerkpleeggezin, is niet onderbouwd welk netwerkpleeggezin dat zou kunnen zijn, buiten grootmoeder vz om, en waarom dat een betere plek zou zijn voor de kinderen, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan.
Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van de (stief)vader op de door hem aangehaalde rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) niet nu op verschillende wijzen hulp is geboden in de ondersteuning van de ouders bij hun opvoedingscapaciteiten en voorts voldoende onderzoek is gedaan naar de impact van het ingrijpen in de gezinssituatie waarbij alternatieve maatregelen zijn overwogen.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. M.T. Hoogland en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 1 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.