ECLI:NL:GHAMS:2021:1658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.283.165/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, hierna aangeduid als [kind 1]. De moeder had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 3 september 2020 het ouderlijk gezag had beëindigd en de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) als voogd had benoemd. De moeder betoogde dat zij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] te dragen en dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer aanwezig was. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze procedure, stelde echter dat de moeder niet in staat was om de benodigde ondersteuning te bieden en dat het in het belang van [kind 1] was dat het gezag van de moeder werd beëindigd.

Het hof heeft vastgesteld dat [kind 1] sinds 2016 onder toezicht staat en uit huis geplaatst is, en dat de moeder niet in staat is gebleken om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag van de moeder gerechtvaardigd is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [kind 1] voorop staat. De moeder en [kind 1] hebben nog steeds contact en de moeder kan haar rol blijven vervullen, ook zonder gezag, met ondersteuning van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.283.165/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/284661 / FARK 19-706
Beschikking van de meervoudige kamer van 1 juni 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna: [kind 1] );
- [de vader] (hierna: de vader);
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kinderrechter) van 3 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 september 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 3 september 2020.
2.2
De raad heeft op 30 oktober 2020 een verweerschrift gedateerd 28 oktober 2020 ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 16 februari 2021 met de minderjarige [kind 1] gesproken, in het bijzijn van de griffier. Van de zakelijke inhoud van dit gesprek is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling mededeling gedaan.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.F.H. Tamboenan, waarnemend voor mr. Berendse-de Gruijl;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de in 2006 verbroken relatie van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [in] 2004 [kind 1] geboren te [geboorteplaats] . Uit deze relatie is ook [zoon] (hierna: [kind 2] ) geboren, [in] 2005 te [geboorteplaats] . [kind 2] woont bij de moeder. Het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] werd door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. Het ouderlijk gezag van de ouders over [kind 1] is bij de bestreden beschikking beëindigd.
3.2
De moeder heeft nog twee meerderjarige zoons, [zoon X] en [zoon Y] , uit een andere relatie.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 november 2016, is [kind 1] , na een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, definitief onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 15 december 2020.
3.3
De kinderrechter heeft bij voornoemde beschikking tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] verleend. De machtiging is nadien steeds verlengd. Omdat de machtiging op 14 juni 2020 was verlopen, is op 16 juni 2020 opnieuw een (spoed)machtiging verleend tot 16 september 2020.
3.4
[kind 1] verblijft sinds 21 december 2018 in het Uitwijkhuis van [Jeugdzorg] te [plaats A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de ouders over [kind 1] beëindigd. Voorts is de GI als voogdes benoemd over [kind 1] .
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen, alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in
staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
De moeder betoogt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium voor gezagsbeëindiging en voert daartoe onder meer het volgende aan. [kind 1] is thans ruim 16 jaar oud en zij wil niet dat het ouderlijk gezag van de moeder wordt beëindigd. De moeder is in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] te dragen. Onvoldoende is gebleken dat de moeder niet in staat zou zijn om een veilige opvoedingsomgeving te waarborgen. De moeder beschikt over alle benodigde pedagogische vaardigheden om [kind 1] zelf thuis op te voeden. De GI heeft ter zitting in eerste aanleg onderkend dat de moeder aan alle hulpverlening de afgelopen jaren heeft meegewerkt. [kind 2] is na een uithuisplaatsing ook bij haar teruggeplaatst en ontwikkelt zich goed. [kind 1] ontwikkelt zich eveneens goed. Het gaat goed op school en de band tussen de moeder en [kind 1] wordt ook steeds sterker. Als gevolg hiervan doet zich geen ontwikkelingsbedreiging meer voor. De aanvaardbare termijn is evenmin verstreken. De wetgever heeft deze term nooit bedoeld als een tijdsfuik. Er bestaat geen vaste termijn voor het verstrijken van de aanvaardbare termijn. De vraag of de aanvaardbare termijn verstreken is, is mede afhankelijk van de draagkracht van de minderjarige en [kind 1] beschikt over voldoende draagkracht.
5.3
De raad is van mening dat de kinderrechter het gezag van de ouders terecht heeft beëindigd en heeft daartoe het navolgende aangevoerd. Er is bij [kind 1] sprake van een belaste voorgeschiedenis, waardoor zij specifieke opvoedbehoeften heeft die de moeder niet kan bieden. De moeder wijst ondersteuning van hulpverleners af. Als [kind 1] weer terug bij de moeder geplaatst wordt, dan wordt zij opnieuw in de situatie gebracht die heeft geleid tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging als bedoeld in art. 1:266 BW.
De aanvaardbare termijn is eveneens verstreken. [kind 1] zit als gevolg van haar loyaliteit klem in de huidige situatie. Het is in haar belang dat zij niet bij de moeder opgroeit. Het is noodzakelijk om het gezag van de moeder te beëindigen om dat ook aan de moeder duidelijk te maken, anders blijft zij aan [kind 1] “trekken”.
Het meest belangrijk is dat [kind 1] een gezond contact met de moeder kan onderhouden en dat zij tegelijkertijd verzekerd is van een plek waar zij voldoende en gepaste ondersteuning krijgt. [kind 1] is bijna meerderjarig en tot die tijd zal nog een aantal belangrijke beslissingen genomen dienen te worden met gevolgen voor haar toekomst. Een gezagsbeëindigende maatregel zal bijdragen aan extra duidelijkheid over het perspectief en zal zorgen voor rust en stabiliteit. De machtiging tot uithuisplaatsing is niet meer de geëigende maatregel.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het navolgende verklaard. [kind 1] kan in het uitwijkhuis in [plaats A] blijven tot zij 18 jaar is, of zelfs langer als dat wenselijk wordt geacht. [kind 1] was boos op alles wat met hulpverlening te maken had en daardoor was het moeilijk om met haar te praten. Zij wilde niets zeggen. Twee dagen voor de zitting heeft de GI een goed gesprek met [kind 1] gehad en haar een aantal zaken uitgelegd omdat zij veel niet begreep. Het gaat goed met [kind 1] . Zij ontwikkelt zich goed en ze doet het goed op school. Het contact met de moeder is ook goed. De moeder vervult de moederrol en de zaken die geregeld moeten worden, pakt de GI op. De GI is er voor de noodzakelijke ondersteuning en wil tevens horen wat [kind 1] wil zodat zij haar daarbij kan helpen. Aanstaande maandag zal daartoe een gesprek plaatsvinden met [kind 1] bij de moeder thuis.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat de ouders uit elkaar zijn gegaan toen [kind 1] twee jaar was. [kind 1] bleef samen met [kind 2] bij de moeder wonen. Bij de
moeder heeft het [kind 1] ontbroken aan voldoende veiligheid, harmonie, rust, stimulans, begeleiding, duidelijkheid en toereikende zorg. Ook de vader is niet in staat gebleken om [kind 1] de juiste ondersteuning te bieden op emotioneel en praktisch gebied. Zo bleven zaken lang liggen, werden zaken niet of verkeerd geregeld zoals haar verblijfsvergunning, hetgeen niet in het belang was van [kind 1] . Zij is als gevolg van deze zorgelijke ontwikkelingen sinds 8 november 2016 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
De moeder heeft hier nooit achter gestaan. Zij heeft zich negatief uitgelaten over de hulpverlening en wijst elke woonplek van [kind 1] af. Als gevolg hiervan krijgt [kind 1] van de moeder geen emotionele toestemming om het op haar woonplek elders dan bij de moeder, goed te doen en naar haar zin te hebben. Doordat de moeder aan [kind 1] blijft trekken, uit [kind 1] zich door middel van opstandig en recalcitrant gedrag. Zij zit als gevolg van haar loyaliteit klem in de huidige situatie.
Om uit te kunnen groeien tot een evenwichtige volwassene heeft [kind 1] , mede gelet op haar belaste voorgeschiedenis, nu en in de nabije toekomst meer dan gemiddeld behoefte aan een stabiel opvoedklimaat, waarbinnen zij structureel kan rekenen op sterk pedagogisch onderlegde en beschikbare opvoeders. [kind 1] zit momenteel goed op haar plek in het uitwijkhuis in [plaats B] , waar zij thans de rust en de ruimte heeft om toe te kunnen komen aan haar eigen ontwikkelingstaken.
5.6
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] te dragen binnen een voor haar (ontwikkeling) aanvaardbaar te achten termijn. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat [kind 1] reeds sinds haar twaalfde jaar niet meer bij de moeder verblijft. Het is in het belang van [kind 1] dat duidelijkheid komt over haar opvoedingsperspectief, zodat zij zich binnen haar huidige opvoedomgeving (verder) kan hechten en ontwikkelen. Bij een voortzetting en daarmee een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zal de onzekerheid over haar toekomstperspectief voortduren. Bovendien zijn deze maatregelen niet langer passend nu het opvoedperspectief niet meer bij de moeder ligt. Beëindiging van het gezag van de moeder zal [kind 1] duidelijkheid verschaffen, hetgeen in het belang is van haar ontwikkeling.
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [kind 1] dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie behouden blijft, dat onzekerheid over haar toekomstperspectief wordt weggenomen en dat duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over haar neemt. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de moeder om betrokken te blijven bij de gezagsbeslissingen over [kind 1] .
5.7
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat aan de gronden in artikel 1:266 lid 1 sub a BW is voldaan en dat de kinderrechter het gezag van de ouders over [kind 1] terecht en op goede gronden heeft beëindigd en de GI tot voogdes over haar heeft benoemd. Hetgeen namens de moeder in hoger beroep is aangevoerd, brengt, zoals uit het voorgaande volgt, in dit oordeel geen verandering. Het hof zal het hoger beroep van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Tot slot overweegt het hof nog dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet betekent dat de band tussen haar en [kind 1] wordt verbroken of dat de moeder geen rol van betekenis meer in het leven van [kind 1] heeft. Integendeel: de moeder en [kind 1] hebben veelvuldig contact en een goede band. De moeder kan ook zonder gezag de rol van moeder vervullen, met de praktische ondersteuning van de GI. Blijkens het verhandelde ter zitting in hoger beroep heeft dit punt ook de serieuze aandacht van de GI.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en waarbij het gezag van de moeder over [kind 1] is beëindigd;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M.C. Louwinger- Rijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 1 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.