Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
- de minderjarige [kind 1] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 2] ).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft primair verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de omgang van de man met de kinderen te ontzeggen. De man, verweerder in hoger beroep, heeft aangegeven dat hij begrijpt dat de kinderen momenteel afwijzend staan tegenover omgang met hem, maar hij betreurt dit en is akkoord gegaan met de afspraken die zijn gemaakt door het Ouder- en Kindteam (OKT). De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn advies aangegeven dat het schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen om geen omgang te hebben met hun vader, maar erkent dat de ouders momenteel niet in staat zijn om een veilige basis voor contactherstel te creëren.
Het hof heeft de feiten en eerdere uitspraken in de zaak in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de verzoeken van de vrouw toewijsbaar zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de omgang tussen de man en de kinderen in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen, gezien hun weerstand tegen contact met de man. De vrouw heeft aangegeven dat de kinderen behoefte hebben aan rust en duidelijkheid, en dat de hulpverlening van het OKT heeft aangetoond dat contactherstel momenteel niet mogelijk is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2020 vernietigd en de man met ingang van heden het recht op omgang met de kinderen ontzegd, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.