ECLI:NL:GHAMS:2021:1562

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
23-003826-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en onttrekking aan het verkeer van hennepplanten met noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van poging tot doodslag op [benadeelde] en het telen van hennepplanten. De feiten vonden plaats op 19 januari 2015 in Beverwijk, waar de verdachte [benadeelde] met een mes heeft gestoken. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweerexces, omdat hij zich in een situatie van hevige gemoedsbeweging bevond na een aanval van [benadeelde]. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde], maar dat de verdachte niet strafbaar was voor de poging tot doodslag vanwege noodweerexces. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het tweede feit, dat betrekking had op de teelt van hennepplanten, voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 20 augustus 2012, omdat deze feiten waren verjaard. De verdachte werd vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, maar het hof oordeelde dat het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar was, zonder dat er een straf werd opgelegd. De in beslag genomen voorwerpen werden onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003826-18
datum uitspraak: 31 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-810021-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 19 januari 2015 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (krachtig) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik en/of de arm, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken/gesneden, en/of (vervolgens) (krachtig) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik en/of de arm, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken/gesneden, terwijl die [benadeelde] op de grond lag en/of hij, verdachte, met zijn knie op de borst van die [benadeelde] zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 19 januari 2015 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (krachtig) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik en/of de arm, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken/gesneden, en/of (vervolgens) (krachtig) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik en/of de arm, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken/gesneden, terwijl die [benadeelde] op de grond lag en/of hij, verdachte, met zijn knie op de borst van die [benadeelde] zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 januari 2015 te Beverwijk (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]), hoeveelheden hennepplanten en/of een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 40, althans een (groot) aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging (feit 2)

De verdachte wordt onder feit 2 kort gezegd verweten dat hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 januari 2015 in strijd heeft gehandeld met artikel 3 onder B van de Opiumwet, zoals nader omschreven in de tenlastelegging. Daarop staat op grond van artikel 11 lid 2 van de Opiumwet een maximale gevangenisstraf van twee jaar. Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, is de verjaringstermijn voor dat misdrijf zes jaren, tenzij de verjaring tussentijds is gestuit.
Het hof constateert dat de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2018, de datum dat de verdachte is gedagvaard. Dit betekent dat feiten gepleegd in de periode van 1 januari 2005 tot en met 20 augustus 2012 ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding al waren verjaard. Dientengevolge zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging verklaren ten aanzien van feit 2 voor zover het betreft de pleegperiode van 1 januari 2005 tot en met 20 augustus 2018.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde. Daartoe is onder meer aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde]. Daarnaast was de verdachte, door zijn uit de kom geraakte schouder, fysiek niet meer in staat om [benadeelde] bewust aan te vallen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat het steken met een mes onder deze omstandigheden gericht moet zijn geweest op het toebrengen van levensbedreigend letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 19 januari 2015 aangever [benadeelde] meermalen heeft gestoken met een mes. De verdachte heeft daarbij [benadeelde] meermalen geraakt in zijn buikstreek. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het is een algemene ervaringsregel dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden, en dat het steken van een mes in deze buikstreek een aanmerkelijke kans op de dood doet ontstaan. Zodoende is het hof anders dan de raadsman van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet ten aanzien van het onder
1 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 19 januari 2015 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de buik en de arm, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij in de periode van 21 augustus 2012 tot en met 19 januari 2015 te Beverwijk telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres]), ongeveer 32 hennepplanten.
Hetgeen subsidiair en meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals hieronder opgenomen.

Bewijsmiddelen

Feit 1 primair
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de bijlage van het vonnis waarvan beroep.
Feit 2
Het hof zal – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen uit zaakdossier 3 (Hennepkwekerij en witwassen), te weten:
  • Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 januari 2015 (paginanummer 191 en 192);
  • Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 maart 2015 (paginanummer 469);
  • De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 17 mei 2021.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het hof heeft wettig en overtuigend bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op het slachtoffer [benadeelde], door (kort gezegd) die [benadeelde] met een mes te steken. De verdediging heeft aangevoerd dat dit feit niet strafbaar is, nu de verdachte in noodweer zou hebben gehandeld. Het hof verwerpt dit verweer. Weliswaar stelt het hof vast dat sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [benadeelde] – [benadeelde] heeft de verdachte geslagen en geduwd – maar de vraag moet worden beantwoord of de gekozen wijze van verdediging met een mes proportioneel was. Het hof oordeelt dat het steken met een mes in de gegeven situatie waarbij [benadeelde] ongewapend was, niet proportioneel was. Het hof verwerpt het beroep op noodweer.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder
2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte niet schuldig is, omdat sprake was van noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de wederrechtelijke aanranding veroorzaakt, de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus in de situatie waarin – zoals hier door het hof vastgesteld – niet aan de proportionaliteitseis is voldaan. Het hof stelt vast dat uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte, na de aanval door [benadeelde], hevige pijn had, onder andere omdat zijn schouder uit de kom was geraakt. Zelf heeft de verdachte verklaard: ‘ik was heel angstig en machteloos’ (verklaring afgelegd bij de politie, op 21 januari 2015, P74). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij overmand was door de pijn en dat hij alleen maar dacht dat [benadeelde] zijn huis uit moest.
Zijn echtgenote heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij ‘hem met een wilde blik in zijn ogen’ zag staan. In de rapportage van de psycholoog, opgesteld in het kader van een Pro Justitia onderzoek, is vermeld dat ‘de gemoedstoestand van betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde werd bepaald door paniek en pijn’. De verdachte heeft aan de psycholoog aangegeven dat hij ‘over de rooie’ was gegaan.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het handelen van de verdachte dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreed, voortkwam uit de door de wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [benadeelde] veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, zodat sprake is geweest van noodweerexces, en de verdachte niet strafbaar is voor zijn handelen.

Oplegging van maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en negen maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van aard van de feiten, het kweken van een geringe hoeveelheid hennepplanten gedurende enkele jaren, en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof zal rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder en evenmin sinds de ontdekking van het telen in verband met de Opiumwet met politie of justitie in aanraking is gekomen, en dat het oude feiten betreft. Het hof acht het daarom raadzaam te bepalen dat geen straf zal worden opgelegd.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien zij als gezamenlijkheid van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.460,46. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.209,45. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van feit 2 voor wat betreft de ten laste gelegde periode van 1 januari 2005 tot en met 20 augustus 2012.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, bepaalt dat de verdachte voor dit feit niet strafbaar is en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvolging.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde geen straf zal worden opgelegd.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
16) 3.00 STK Assimilatielamp, GAVITA, 411263, inclusief armatuur;
17) 1.00 STK Temperatuurmeter, 411290;
18) 2.00 STK Ventilator, 411264;
19) 3.00 STK Transformator, GAVITA, 411267;
20) 1.00 STK Transformator, GAVITA, 411268;
21) 1.00 STK Filter koolstof, 411269;
22) 1.00 STK Ventilator, 411280, slakkenhuis;
23) 2.00 STK Diverse, 411283, droognetten;
24) 1.00 STK Pomp dompel, 411284;
25) 1.00 STK Klok regel, 411287;
26) 1.00 STK Diverse, 411639, vernevelaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. M. Lolkema en mr. A. Dantuma-Hieronymus,
in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2021.
Mrs. M. Lolkema en A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]