ECLI:NL:GHAMS:2021:155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
23-001578-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 10 juli 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in Roemenië in 1985, was aangeklaagd voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester van Amsterdam, gegeven op basis van de Gemeentewet en de Algemene Plaatselijke Verordening. De tenlastelegging bestond uit twee zaken: in zaak A werd de verdachte verweten op 12 maart 2020 om 20:30 uur in Amsterdam niet te hebben voldaan aan een bevel om zich uit het dealeroverlastgebied Centrum te verwijderen, en in zaak B op 14 maart 2020 om 23:15 uur hetzelfde bevel niet te hebben opgevolgd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op beide data opzettelijk niet heeft voldaan aan de gegeven bevelen, die waren opgelegd door een ambtenaar met toezicht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van een vonnis. De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De opgelegde straf is in lijn met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, en het hof heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001578-20
datum uitspraak: 25 januari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-066428-20 (zaak A) en 13-067303-20 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 januari 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd
in zaak A dat:hij, op 12 maart 2020 te 20:30 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
en in zaak B dat:hij op 14 maart 2020 te 23:15 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in zaak A:hij op 12 maart 2020 te 20:30 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied Centrum te verwijderen en zich daar gedurende
3 maanden niet meer te bevinden.
en in zaak B:hij op 14 maart 2020 te 23:15 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied Centrum te verwijderen en zich daar gedurende
3 maanden niet meer te bevinden.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaken A en B bewezenverklaarde levert telkens op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het in de zaken A en B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte een voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op twee dagen schuldig gemaakt aan het negeren van een gebiedsverbod, uitgevaardigd door de burgemeester van Amsterdam. Door zo te handelen heeft hij er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan een besluit van het bevoegde gezag, dat is genomen met het oog op handhaving van de openbare orde in het betreffende gebied. Ook doorkruist hij daarmee het ter zake daarvan gevoerde beleid.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2020 blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens misdrijven. Anders dan de raadsvrouw meent kan de verdachte dus niet als
first offenderworden gezien, ook al is hij niet eerder vanwege overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht onherroepelijk veroordeeld. Die omstandigheid wordt in zijn nadeel gewogen.
Het hof is verder van oordeel dat de straf die door de politierechter is uitgesproken in de pas loopt met de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, zeker als daarbij de (algemene) recidive van de verdachte in ogenschouw wordt genomen. Nu het hof voorts met de raadsvrouw van oordeel is dat de oplegging van een taakstraf niet is aangewezen en het evenmin in de rede ligt om de verdachte, die verslaafd is aan crack en geen (vast) inkomen heeft, een geldboete op te leggen (en er dus met geen andere straf kan worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf), acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf passend en geboden. In hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding om die straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 januari 2021.
mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.