ECLI:NL:GHAMS:2021:1540

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.289.652/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht van de echtelijke woning in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de echtscheiding tussen haar en haar man werd uitgesproken. De vrouw is op 3 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 november 2020. De man heeft op 8 maart 2021 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft ook een tolk meegenomen. De rechtbank had eerder bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de nevenvoorziening met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning.

De vrouw heeft in hoger beroep betoogd dat zij niet de intrinsieke wil heeft om te scheiden, maar dat zij zich gedwongen voelde door het gedrag van de man. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, gezien de slechte behandeling door de man en het feit dat partijen al geruime tijd gescheiden leven. De vrouw is niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de echtscheiding.

Wat betreft het huurrecht van de echtelijke woning heeft het hof beide partijen gehoord over hun belangen. De vrouw heeft gezondheidsproblemen en kan niet terug naar haar kinderen, terwijl de man een woning in Marokko bezit en meer mogelijkheden heeft om vervangende woonruimte te vinden. Na afweging van de belangen heeft het hof besloten dat het huurrecht van de woning aan de vrouw toekomt, en heeft de bestreden beschikking in zoverre vernietigd. De vrouw zal huurder zijn van de woning met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.289.652/01
zaaknummer rechtbank: C/13/683478 / FA RK 20-2580
beschikking van de meervoudige kamer van 25 mei 2021 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.R. Hettema te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 3 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 november 2020.
2.2
De man heeft op 8 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg van de zijde van de vrouw, ingekomen op 1 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 26 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 29 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 april 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw is verder bijgestaan door mevrouw S. Zambyb, tolk Marokkaans/Berbers en de man door de heer M. Kada, eveneens tolk Marokkaans/Berbers. De advocaat van de vrouw en de man hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.5
Ter zitting heeft de vrouw een stuk overgelegd, te weten een beter leesbare versie van de reeds bij journaalbericht van 7 april 2021 ingediende verklaring van de kinderen van partijen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn [in] 1963 gehuwd in Marokko. Zij zijn de ouders van acht kinderen die reeds meerderjarig zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitgesproken tussen partijen.
Verder is op verzoek van de man bepaald dat hij huurder zal zijn van de woning op het adres [adres] , [plaats] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij huurder zal zijn van voornoemde woning is afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt primair om haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek tot echtscheiding en subsidiair, indien de echtscheiding in stand blijft, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man ten aanzien van het huurrecht af te wijzen en haar verzoek ten aanzien van het huurrecht toe te wijzen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen staat niet ter discussie het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzochte nevenvoorziening met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning. Dat oordeel is juist en daarom zal ook het hof dat als uitgangspunt nemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat het Nederlandse recht daarop van toepassing is. Ook dat is juist en tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
5.2
De vrouw heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking gericht waarvan de eerste tegen de uitgesproken echtscheiding. Weliswaar is de echtscheiding op haar verzoek uitgesproken, maar in hoger beroep betoogt de vrouw dat de man haar met onheus en agressief gedrag heeft bewogen tot indiening van dit verzoek. Bovendien is zij erachter gekomen dat de man inmiddels nog een andere vrouw in Marokko heeft. Zij meent door misleiding tot indiening van het inleidend verzoek te zijn gebracht en heeft niet de intrinsieke wil tot scheiden, maar voelde zich gedwongen tot indiening van het echtscheidingsverzoek.
5.3
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Een huwelijk is duurzaam ontwricht als de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden en er geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen.
Gebleken is dat partijen al geruime tijd gescheiden leven en dat verzoening tussen hen is uitgesloten. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de man haar gedurende hun huwelijk heel slecht heeft behandeld, dat zij onder geen beding meer met hem onder één dak wil leven en dat hij een nieuwe partner heeft in Marokko. Gelet op de verklaring van de vrouw, alsook op de ter zitting door de man geuite wens tot echtscheiding, moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen als vaststaand worden aangenomen. Dat de vrouw van mening is dat de man degene is die het verzoek tot echtscheiding had moeten indienen, maakt dit niet anders. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat sprake was van een wilsgebrek bij de indiening van het echtscheidingsverzoek, heeft zij het beroep daarop mede in het licht van het voorgaande en van het gegeven dat het inleidend verzoek door een advocaat namens haar is ingediend niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder: HR 4 juni 1999, NJ 1999/535) volgt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om een partij van wie het echtscheidingsverzoek door de rechtbank is toegewezen, gelegenheid te bieden die beslissing ongedaan te maken omdat die partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van dat verzoek af te zien. Dit leidt tot de conclusie dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep voor zover dat tegen de uitgesproken echtscheiding is gericht.
5.4
In haar tweede grief stelt de vrouw het huurrecht van de echtelijke woning aan de orde. Zij betoogt dat zij meer belang heeft bij het huurrecht dan de man. De vrouw is de echtelijke woning ontvlucht, omdat zij vreesde voor haar veiligheid bij de man. Zij heeft onderdak gevonden bij haar kinderen en had wisselende verblijfadressen tot de man begin december 2020 in een verpleeghuis terecht kwam nadat hij besmet was geraakt met Covid-19. In overleg met de kinderen is de vrouw teruggekeerd naar de echtelijke woning. Na zijn herstel keerde de man op 18 januari 2021 eveneens terug en een dag later heeft hij de vrouw bedreigd. Zowel de vrouw als een van haar zoons heeft aangifte tegen de man gedaan, waarna de man op 20 januari 2021 een huisverbod heeft gekregen, dat verlengd is tot 17 februari 2021. Bij vonnis in kort geding van 15 februari 2021 van de rechtbank Amsterdam is aan de man een gebiedsverbod en een contactverbod opgelegd en daarbij is een dwangsom bepaald.
De man is bij zijn broer ingetrokken. Hij heeft dus mogelijkheden om elders onderdak te vinden, terwijl de vrouw niet terug kan naar haar kinderen. Zij wonen niet op de begane grond en hun woningen hebben geen lift. Gezien de gezondheidsbeperkingen van de vrouw heeft zij moeite met trappen lopen.
De man heeft bovendien een eigen woning in Marokko. Hij verblijft daar gemiddeld vier maanden per jaar. De man kan remigreren of die woning verkopen en met de opbrengst een woning in Nederland kopen.
Nu de man meer mogelijkheden heeft om vervangende woonruimte te vinden (ook omdat hij de Nederlandse taal beheerst en de vrouw niet), verzoekt de vrouw het huurrecht aan haar toe te wijzen.
5.5
De man stelt dat hij meer belang dan de vrouw heeft bij toewijzing van het huurrecht. Zijn inkomen is ontoereikend om een woning in de vrije sector te huren. De man heeft altijd de huur van de echtelijke woning betaald en hij kan dat blijven doen. Hij is geworteld in de buurt waarin de woning gelegen is: de moskee is aan de overkant en zijn vrienden wonen er. Hij is analfabeet en zijn gezondheid was al slecht (hij heeft urineweg-, hart- en longproblemen) en is verder verslechterd door de besmetting met Covid-19 in verband waarmee hij opgenomen is geweest op de intensive care en in een verpleeghuis.
Het appartement dat hij in Marokko bezit, is een klein appartement in slechte staat dat nog geen € 30.000,- waard is. De vrouw heeft overigens samen met haar broer een woning met grond in Marokko in eigendom.
Nadat hij een huisverbod had gekregen, heeft de man enige tijd rondgezworven en momenteel verblijft hij bij een van de zoons van partijen. De kinderen staan aan de kant van de vrouw en de man kan dus niet veel langer bij zijn zoon verblijven. De vrouw kan wel weer bij de kinderen wonen. De man betwist dat de vrouw gezondheidsproblemen heeft die aan een verblijf bij de kinderen in de weg staan.
5.6
Het hof stelt vast dat beide partijen belang hebben bij het verkrijgen van het huurrecht van de woning. Beiden zijn op gevorderde leeftijd (de man is 83 jaar oud en de vrouw is 76 jaar oud) en zij hebben allebei gezondheidsproblemen. Van beiden is voorts aannemelijk geworden dat het vinden van vervangende woonruimte lastig is en dat zij over beperkte financiële middelen beschikken. Desondanks kan ervan worden uitgegaan dat zowel de man als de vrouw in staat zal zijn uit het maandelijkse inkomen plus eventuele toeslagen de huur van de echtelijke woning te betalen.
De man en de vrouw hebben samen acht kinderen. De vrouw heeft bij twee van de kinderen verbleven en momenteel verblijft de man bij een van de zoons van partijen. Hij heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet (en de vrouw wel) bij zijn kinderen terecht kan. In zoverre gaan de mogelijkheden van partijen om elders (in ieder geval tijdelijk) onderdak te vinden gelijk op.
Bij de weging van de belangen van partijen is voor het hof doorslaggevend dat de man een woning bezit in Marokko. De man heeft niet weersproken dat hij daar – in ieder geval tot de uitbraak van Covid-19 – met enige regelmaat verbleef onder andere voor familiebezoek. Dat de man een appartement in eigendom heeft, geeft hem naar het oordeel van het hof net wat meer (financiële) armslag dan de vrouw, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de kansen van de man op het vinden van vervangende woonruimte groter zijn dan die van de vrouw, bijvoorbeeld als hij ervoor zou kiezen zijn appartement te verhuren of te verkopen. Bovendien kan hij ervoor kiezen (tijdelijk) in Marokko te verblijven. De man heeft weliswaar gesteld dat ook de vrouw, samen met haar broer, een huis met grond bezit in Marokko, maar hij heeft deze stelling tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd.
Op grond van dit gegeven en na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre vernietigen en bepalen dat de vrouw huurder van de woning in [plaats] zal zijn met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de in de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding;
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van het huurrecht en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [plaats] met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.F. Miedema en
mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 25 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.