ECLI:NL:GHAMS:2021:1537

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.287.703/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige naar Oostenrijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige dochter naar Oostenrijk. De vrouw, die sinds februari 2021 in Oostenrijk verblijft, verzocht het hof om te bepalen dat zij mag bepalen waar de minderjarige woont en om vervangende toestemming voor de verhuizing naar Oostenrijk. De man, de vader van de minderjarige, verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de afspraak om terug te verhuizen naar Rusland.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek om vervangende toestemming niet voldoende heeft onderbouwd. De vrouw had geen grieven geformuleerd tegen de eerdere beschikking van de rechtbank die haar verzoek had afgewezen. De man heeft zijn bezorgdheid geuit over de leefsituatie van de minderjarige en het belang van contact tussen de minderjarige en beide ouders. Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is dat zij contact kan hebben met beide ouders en dat een verhuizing naar Oostenrijk niet in haar belang is. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat een verhuizing noodzakelijk is voor haar academische carrière en dat zij geen mogelijkheden heeft om in Nederland te blijven.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. De man heeft zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen ook niet toegewezen gekregen, omdat een wijziging van de hoofdverblijfplaats op dat moment niet in het belang van de minderjarige werd geacht. De beslissing benadrukt het belang van het contact tussen de minderjarige en beide ouders en de noodzaak om de stabiliteit van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.287.703/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/685713 / FA RK 20-3759 (JE/CS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] (Oostenrijk),
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.E. van Hoeve te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J. Zeilstra te Amsterdam.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (verder te noemen: de minderjarige), geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] , Rusland.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 2 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 28 december 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
2 december 2020.
2.2
De man heeft op 10 februari 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 22 maart 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 22 februari 2021 met bijlagen (zijnde producties R en S), ingekomen op 23 februari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 maart 2021 met bijlagen (zijnde producties 6 tot en met 12), ingekomen op 1 april 2021.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vrouw en de heer V. Katchour, tolk in de Russische taal;
- de man, bijgestaan door mr. M.A. Weenink (die waarneemt voor mr. Zeilstra) en mevrouw L.S. Greveraars-Volkova, tolk in de Russische taal;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
In verband met de covid-19 maatregelen heeft de vrouw deelgenomen aan de mondelinge behandeling via een videoverbinding.

3.De feiten

3.1
Uit het (op 24 juli 2019 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is de minderjarige geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
De vrouw en [de minderjarige] verblijven sinds februari 2021 in [plaats A] , Oostenrijk. De man verblijft sinds 1 april 2021 in Nederland.
3.2
De ouders en de minderjarige hebben de Russische nationaliteit.
3.3
In een uitspraak van 9 oktober 2019 van de rechtbank te Moskou is bepaald dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft.
3.4
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2020 is de vrouw voorlopig, totdat een rechter anders beslist of partijen anders overeenkomen, verboden om de minderjarige buiten de Nederlandse landsgrenzen mee te nemen anders dan naar [plaats C] en met haar te verhuizen naar welke bestemming ook, anders dan [plaats C] , en is een voorlopige zorgregeling bepaald inhoudende dat de man en de minderjarige via videobellen drie keer doordeweeks na de kinderopvang en voor etenstijd gedurende 30 minuten contact hebben en op zaterdag om 9.00 uur gedurende 1,5 uur en daarnaast dat de
minderjarige bij de man verblijft in Nederland ieder oneven weekend van vrijdag tot en met zondag, waarbij de tijden door partijen in onderling overleg worden afgesproken en aangepast aan de aankomst- en vertrektijden van de man.
Bij arrest van dit hof van 1 december 2020 is de vordering van de vrouw tot schorsing van de tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter afgewezen.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2020 is het verzoek van de vrouw om haar bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar [plaats A] te verhuizen althans haar naar [plaats A] mee te nemen, afgewezen.
3.6
De vrouw is in Oostenrijk een procedure gestart waarin zij toestemming verzoekt met de minderjarige in Oostenrijk te mogen wonen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vrouw om voor recht te verklaren dat zij mag bepalen waar de minderjarige woont dan wel om haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats A] en voor inschrijving van de minderjarige op een school in [plaats A] , afgewezen. Tevens zijn de verzoeken van de man, samengevat, om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen dan wel om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de afspraak om terug te verhuizen met de minderjarige naar [plaats C] (Rusland), afgewezen.
Voorts is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) aldus bepaald dat met ingang van de datum van de bestreden beschikking:
- voordat de man naar dezelfde plaats kan verhuizen als de vrouw en de minderjarige:
 de minderjarige en de man contact hebben via videobellen drie keer doordeweeks na de
kinderopvang en voor etenstijd gedurende 30 minuten en op zaterdag 9.00 uur
gedurende 1,5 uur;
 de minderjarige bij de man verblijft in Nederland ieder oneven weekend van vrijdag tot
en met zondag, waarbij de tijden door partijen in onderling overleg worden afgesproken
en aangepast aan de aankomst- en vertrektijden van de man;
- vanaf het moment dat de man in dezelfde plaats woont als de minderjarige:
  • ieder oneven weekend van vrijdagavond tot zondagavond;
  • iedere woensdag na de kinderopvang tot donderdagavond;
  • vakanties bij helfte.
4.2
De vrouw verzoekt
in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking,
I.
primair
voor recht te verklaren dat zij mag bepalen waar de minderjarige woont;
II.
subsidiair
haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van de minderjarige naar
[plaats A] ;
haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van de minderjarige op een
school in [plaats A] .
In incidenteel hoger beroepverzoekt de vrouw de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
4.3
De man verzoekt
in het principaal hoger beroepde grieven van de vrouw als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroepverzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de man heeft.

5.De motivering van de beslissing

Principaal hoger beroep
5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van de vrouw om primair te mogen bepalen waar de minderjarige woont en subsidiair haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de minderjarige naar [plaats A] en om de minderjarige daar naar school te laten gaan.
Nu de vrouw haar primaire verzoek niet nader heeft onderbouwd en geen grieven heeft geformuleerd tegen dit deel van de bestreden beschikking, zal het hof dit verzoek afwijzen.
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats A] en het inschrijven van de minderjarige aldaar op een school heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. De man wenst in dezelfde stad te wonen als de minderjarige. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan de mogelijkheden van de man om een baan te vinden in [plaats A] . De man is software engineer van beroep en sinds kort (weer) werkzaam voor [bedrijf] , welk bedrijf ook een kantoor heeft in [plaats A] . De vrouw heeft daarnaast aangeboden dat de professor van de universiteit waar zij nu werkt de man kan helpen met vinden van een baan in [plaats A] . De vrouw heeft een uitgebreide contactregeling tussen de man en de minderjarige voorgesteld en komt de huidige regeling na door middel van videogesprekken via Google Hangouts. Partijen communiceren goed en veelvuldig met elkaar. De situatie in Nederland was niet in het belang van de minderjarige omdat zij daar met de vrouw in hotels verbleef, niet naar school ging en geen vriendjes en vriendinnetjes had. De vrouw had in Nederland geen baan, geen woning en haar verblijfsvergunning liep ten einde. De vrouw wenst een academische carrière en heeft in [plaats A] een goede baan kunnen krijgen voor de komende zes jaar. Ondanks diverse sollicitaties is het haar niet gelukt om een baan in Nederland te vinden.
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de verzoeken van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar [plaats A] te verhuizen en de minderjarige aldaar naar school te laten gaan, dienen te worden afgewezen. Hij voert daartoe het volgende aan. Na afgifte van de bestreden beschikking was het idee dat de man in [plaats B] zou gaan wonen en dat partijen daar gelijkelijk de zorgtaken voor de minderjarige zouden verdelen. De vrouw lijkt het belang van de band en het wezenlijke contact tussen de man en de minderjarige echter niet te onderkennen. De man heeft daags na de uitspraak van de rechtbank contact opgenomen met zijn – toen voormalige - werkgever [bedrijf] en zijn oude functie in [plaats B] teruggekregen en de emigratie naar Nederland ingezet. De man is inmiddels teruggekeerd naar [plaats B] . De vrouw heeft de man tot aan haar verhuizing naar [plaats A] in de waan gelaten dat zij in [plaats B] zou blijven. Er is derhalve een gebrek aan eerlijke communicatie. De reistijd tussen [plaats B] en [plaats A] is aanzienlijk. Er zijn voor de man geen geschikte werkmogelijkheden in [plaats A] . De man is een software engineer in een specifiek subdomein en er zijn geen grote IT-bedrijven in [plaats A] gevestigd. Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat [bedrijf] tevens een kantoor in [plaats A] heeft, heeft de man aangevoerd dat dit enkel een servicecenter betreft en daar voor hem, gelet op zijn subspecialisatie, geen werk is. Voorts heeft de vrouw de noodzaak om met de minderjarige naar [plaats A] te verhuizen niet aannemelijk gemaakt. Er bevinden zich geen bewijsstukken in het dossier waaruit blijkt dat de vrouw serieuze pogingen heeft ondernomen om in Nederland aan een baan te komen. Er zijn vele werkmogelijkheden voor de vrouw in Nederland. Zij heeft daarnaast bewust geen acties ondernomen om haar woonruimte te behouden dan wel vervangende woonruimte te vinden in Nederland. De man heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven voornemens te zijn in Nederland te blijven wonen.
5.4
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van het geven van een concreet advies omtrent de vraag of aan de vrouw al dan niet vervangende toestemming zou moeten worden verleend om met de minderjarige naar [plaats A] te verhuizen en de minderjarige aldaar naar school te laten gaan. Volgens de raad is het lastig in te schatten wat de korte termijn-gevolgen van de verhuizing naar [plaats A] zijn voor de minderjarige. Op de lange termijn is het voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige van belang dat zij opgroeit met beide ouders die op een korte afstand van elkaar wonen en waarmee zij onbelemmerd contact kan hebben, aldus de raad.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.6
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Bij de afweging van de belangen van de minderjarige en haar ouders dient het hof alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen.
5.7
Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
Ten tijde van de geboorte van de minderjarige waren partijen woonachtig in Nederland. Na het uiteengaan van partijen zijn zij december 2019 naar Rusland verhuisd om daar te wonen en werken. De vrouw is in januari 2020 met de minderjarige naar Nederland teruggekeerd om haar promotie af te ronden en is daarna niet meer teruggekeerd naar [plaats C] . De vrouw heeft de man in de loop van 2020 een aantal verhuisvoorstellen voorgelegd zoals Berlijn, Cambridge en later [plaats A] . Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2020 heeft de vrouw een voorlopig verhuisverbod opgelegd gekregen (met uitzondering van [plaats C] ) totdat de rechter anders beslist of partijen anders overeenkomen. Een verzoek van de vrouw tot schorsing van voornoemd vonnis is afgewezen, evenals een verzoek van de vrouw ingediend bij de rechtbank om haar bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats A] . Bij bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw voor vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats A] en inschrijving van de minderjarige aldaar op een school in de bodemprocedure afgewezen. Na de bestreden beschikking heeft de man zijn baan bij [werkgever] in [plaats C] opgezegd, zijn oude functie bij [bedrijf] in [plaats B] teruggekregen en de emigratie naar Nederland voorbereid. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man sinds 1 april 2021 weer woonachtig is in Nederland. Voorts
is gebleken dat de vrouw inmiddels zonder toestemming van de man met de minderjarige naar [plaats A] is verhuisd. De man heeft een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige bij de
Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het ministerie van Justitie en Veiligheid ingediend. Het laatste fysieke contact tussen de man en de minderjarige dateert van 31 december 2019. Er is wel sprake van contact via beeldbellen.
5.8
Het hof stelt voorop dat voor de minderjarige het contact met beide ouders, zeker gezien
haar nog jonge leeftijd, belangrijk is voor haar ontwikkeling. De man heeft in navolging van de bestreden beschikking zijn baan bij [werkgever] in [plaats C] opgezegd, zijn oude baan bij [bedrijf] in [plaats B] teruggekregen en is terug naar Nederland verhuisd met als doel om een deel van de zorgtaken voor de minderjarige op zich te nemen. De man is hierbij uitgegaan van het feit dat ook de vrouw de uitspraak van de rechtbank zou respecteren en (in ieder geval voor enige tijd) in Nederland zou blijven. Het hof verwijst in dit verband naar chatconversaties tussen partijen van januari en februari 2021 die door de man als productie 12 in het geding zijn gebracht en waarin de vrouw meermalen op vragen van de man aangeeft in Nederland te zullen blijven. Desondanks is de vrouw met de minderjarige naar [plaats A] verhuisd. De verhuizing van de vrouw met de minderjarige naar [plaats A] terwijl de man weer woonachtig is in Nederland betekent dat het contact tussen de man en minderjarige zeer gering is. Het contact beperkt zich momenteel tot videobellen en de man is nauwelijks betrokken is bij het dagelijkse leven van de minderjarige. Instandhouding van deze situatie zou betekenen dat ook voor de toekomst onvoldoende gewaarborgd wordt dat de man en de minderjarige volwaardig contact met elkaar kunnen hebben. Dit acht het hof niet in het belang van de minderjarige en evenmin in dat van de man.
De man heeft naar het oordeel van het hof de stelling van de vrouw dat hij gemakkelijk bij [bedrijf] in [plaats A] kan gaan werken dan wel bij een ander bedrijf in [plaats A] , voldoende gemotiveerd betwist. Partijen hebben weliswaar gedurende hun huwelijk beiden een internationale carrière nagestreefd en dus mag na het einde van het huwelijk enige flexibiliteit van beide partijen worden verwacht op dit gebied, maar van de man hoeft niet te worden gevergd dat hij meegaat in de wens van de vrouw en in [plaats A] gaat wonen als de werkmogelijkheden daar voor hem zo beperkt zijn, zoals hij voldoende gemotiveerd heeft betoogd. Dit geldt temeer nu, zoals hiervoor is overwogen, gebleken is dat de man zijn baan juist heeft aangepast aan de situatie waarbij hij ervan is uitgegaan dat partijen in Nederland zouden wonen.
Daarbij komt de vrouw geen alternatieven of maatregelen heeft aangeboden om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de man te verzachten en/of te compenseren zoals een voorstel om het fysieke contact tussen de minderjarige en de man weer op gang te brengen en op punten uit te breiden. De vrouw werkt weliswaar mee aan videobellen maar de man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat dit moeizaam verloopt en dat de vrouw geen ruimte geeft voor onbelemmerd contact tussen de man en de minderjarige. Dit is door de vrouw onvoldoende weersproken. Ter zitting verklaart ook de vrouw dat de contacten moeizaam verlopen.
Het hof is, mede gelet op bovengenoemde omstandigheden, van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat de ouders niet op een te grote afstand van elkaar wonen en dat zij onbelemmerd contact met beide ouders kan hebben. Een verhuizing naar [plaats A] acht hof gelet hierop dus niet in het belang van de minderjarige.
5.9
Dat neemt niet weg dat genoemde belangen van de minderjarige en de man mogelijk
zouden moeten wijken voor het belang van de vrouw, indien een verhuizing van de vrouw met de minderjarige naar [plaats A] noodzakelijk is. Dat is naar het oordeel van het hof echter niet aannemelijk geworden. Het hof overweegt in dit kader dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat een academische carrière in Nederland voor haar niet tot de mogelijkheden
behoort. Weliswaar heeft de vrouw in eerste aanleg een aantal stukken overgelegd (productie 9 bij verzoekschrift) waaruit kan worden afgeleid dat zij heeft gesolliciteerd bij verschillende universiteiten, maar hiermee heeft zij naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht gegeven in de mogelijkheden die er voor haar bij een van de universiteiten in Nederland zijn en evenmin in de concrete inspanningen die zij heeft verricht om een baan bij een universiteit in Nederland te bemachtigen. De door haar in hoger beroep overgelegde verklaring van haar promotor bij de Universiteit van Amsterdam is hiertoe evenmin toereikend nu hieruit slechts blijkt dat er bij die universiteit geen mogelijkheid voor een baan was. Daarnaast is door de vrouw onvoldoende onderbouwd op grond waarvan zij kiest voor een uitsluitend academische carrière, terwijl onvoldoende weersproken is dat zij – met haar opleiding en werkervaring – ook goede mogelijkheden heeft binnen haar vakgebied bij een (commercieel) bedrijf in Nederland. In het verlengde daarvan is naar het oordeel van het hof onvoldoende vast komen te staan dat de vrouw geen betaalbare huisvesting zou kunnen vinden in Nederland. Dit geldt eveneens voor de door haar aangevoerde omstandigheid dat zij Nederland moest verlaten omdat haar verblijfsvergunning zou verlopen nu deze omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan als zij een (andere) functie in Nederland zou hebben aanvaard.
5.1
Dit alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij verhuizing naar [plaats A] met de minderjarige minder zwaar weegt dan het belang van de minderjarige en de man om voldoende contact met elkaar te hebben. Het hof zal het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming om met de minderjarige naar [plaats A] te verhuizen en de minderjarige daar naar school te laten gaan dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Incidenteel hoger beroep
5.11
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem heeft afgewezen. Hij voert daartoe het
navolgende aan. De man maakt zich zorgen over de leefsituatie van de minderjarige en gunt haar een jeugd in Nederland in de nabijheid van haar beide ouders. Anders dan de vrouw is de man wel bereid om te overleggen met de vrouw over belangrijke zaken zoals verhuizingen en onderwijs. De man heeft bij [bedrijf] een contract voor onbepaalde tijd, hetgeen hem in staat stelt om de minderjarige financiële stabiliteit te bieden.
5.12
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de man tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem dient te worden afgewezen. Zij voert daartoe het navolgende aan. Het is de man die elk overleg weigert waardoor de vrouw klem is komen te zitten. Volgens de vrouw is het in het belang van de minderjarige dat zij met de vrouw naar [plaats A] is gegaan. De vrouw heeft daar werk, een appartement en de minderjarige gaat naar een tweetalige kindergarten. De vrouw is het grootste deel van het leven van de minderjarige haar primaire verzorger geweest.
5.13
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om het verzoek van de man om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen, af te wijzen en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. De minderjarige is het grootste deel van haar nog jonge leven opgegroeid bij de vrouw en heeft de man sinds december 2019 niet meer fysiek gezien. Een wijziging van haar hoofdverblijfplaats zou op dit moment een te grote impact op haar hebben. Hoe invoelbaar de wens van de man om de minderjarige bij zich te hebben ook is, de raad acht een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige thans niet in haar belang.
5.14
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.15
Het hof is met de raad van oordeel dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige niet in haar belang is. Vaststaat dat de vrouw al langere tijd de primaire verzorger is van de minderjarige. De minderjarige en de man hebben inmiddels al langer dan een jaar geen fysiek contact gehad. Weliswaar is er op dit moment weinig zicht op de feitelijke situatie van de minderjarige bij de vrouw, maar een verandering van de hoofdverblijfplaats acht het hof op dit moment niet in het belang van de minderjarige.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt eveneens bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M van Baardewijk, M.T. Hoogland en
P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 25 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.