ECLI:NL:GHAMS:2021:1517

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.288.591/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake ontvankelijkheid hoger beroep in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man had op 18 januari 2021 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank, waarin deze zich bevoegd had verklaard om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek van de vrouw. De rechtbank had de behandeling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling. De man stelde dat de bestreden beschikking een deelbeschikking was, waartegen hoger beroep openstond, omdat de rechtbank zich bevoegd had verklaard en daarmee een deel van zijn verzoek had afgewezen. Subsidiair verzocht de man om tussentijds hoger beroep open te stellen.

De vrouw heeft geen verweer gevoerd en stelde dat het in het belang van beide partijen was om nu al een beslissing te nemen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het hof overwoog dat een tussenbeschikking een uitspraak is waarin de rechter niet definitief beslist over een deel van het verzochte. Het hof concludeerde dat de rechtbank zich in de bestreden beschikking niet definitief had uitgesproken over de bevoegdheid, maar de behandeling had aangehouden. Hierdoor was er sprake van een tussenbeschikking, waartegen de man alleen gelijktijdig met de eindbeschikking hoger beroep kon instellen. Aangezien de man dit niet tijdig had gedaan, werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

De beslissing van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep, en deze beschikking werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.288.591/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/684412 / FA RK 20-3089
beschikking van de meervoudige kamer van 18 mei 2021 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. de Jonge te Apeldoorn,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Brouwer te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 18 januari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 oktober 2020.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard om van het echtscheidingsverzoek van de vrouw kennis te nemen. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
2.2
Bij het hof is voorts ingekomen een journaalbericht van de zijde van de man van 7 april 2021.
2.3
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft op 9 april 2021 plaatsgevonden waarbij, zoals het hof van tevoren aan betrokkenen had laten weten, uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde is geweest. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon ter zitting verschenen.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Op grond van artikel 358 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen eindbeschikkingen in zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, hoger beroep open. Op grond van artikel 358 lid 4 Rv kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de man ingestelde hoger beroep is de vraag aan de orde of de bestreden beschikking een tussenbeschikking is.
3.2
De man stelt primair dat de bestreden beschikking een deelbeschikking is waarin over een gedeelte van het geschil (de bevoegdheid) is beslist en waartegen hoger beroep openstaat. In eerste aanleg heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar echtscheidingsverzoek, omdat de Nederlandse rechter volgens hem niet bevoegd is daarvan kennis te nemen. Door zich toch bevoegd te verklaren, heeft de rechtbank dat deel van de verzoeken van de man door een uitdrukkelijk dictum afgewezen. De man stelt derhalve ontvankelijk te zijn in zijn hoger beroep.
Subsidiair heeft de man verzocht in de gelegenheid te worden gesteld de rechtbank te verzoeken alsnog tussentijds hoger beroep open te stellen.
3.3
De vrouw heeft geen verweer gevoerd. Volgens haar is het in het belang van beide partijen dat reeds thans een beslissing wordt genomen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en niet pas tegelijk met de eindbeschikking. De man dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
3.4
Het hofHet hof overweegt dat van een eind- of deelbeschikking sprake is als daarin uitdrukkelijk wordt beslist op (een deel van) het verzochte waardoor in zoverre aan de instantie een einde wordt gemaakt. Onder een tussenbeschikking wordt verstaan een uitspraak waarin de rechter niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het verzochte een einde aan het geding heeft gemaakt.
Het hof constateert dat de rechtbank zich in het dictum van de bestreden beschikking bevoegd heeft verklaard van het verzoek van de vrouw kennis te nemen en de behandeling heeft aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling. Naar het oordeel van het hof is deze beslissing niet aan te merken als een beslissing waarmee een einde is gekomen aan een geschil over (een deel van) het verzochte. Met ‘het verzochte’ wordt in dit kader immers bedoeld een verzoek dat een materieel rechtsgevolg beoogt (zoals bijvoorbeeld de door de vrouw verzochte echtscheiding, alimentatie of verdeling van het huwelijkse vermogen). Het in eerste aanleg door de man gevoerde preliminair verweer dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd zou zijn, is niet als een dergelijk verzoek op te vatten.
Evenmin bevat het dictum van de bestreden beschikking een voorlopige beslissing omtrent het verzochte met een onherroepelijk karakter in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
Het voorgaande brengt met zich dat sprake is van een tussenbeschikking waartegen de man, overeenkomstig het bepaalde in artikel 358 lid 4 Rv, slechts gelijktijdig met de eindbeschikking hoger beroep kan instellen, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Dat laatste is niet gebeurd. Indien de man de rechtbank had willen verzoeken tussentijds hoger beroep toe te staan, had hij dat binnen de beroepstermijn moeten doen. Deze termijn is inmiddels ruimschoots verstreken. Voor toewijzing van het subsidiaire verzoek van de man is dan ook geen plaats. Derhalve dient de man niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
3.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.F. Miedema en mr. M. Perfors, bijgestaan door de griffier, en is op 18 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.