ECLI:NL:GHAMS:2021:1514
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bewindvoering en de geschiktheid van de betrokkene om zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van de betrokkene, die in eerste aanleg onder bewind was gesteld door de kantonrechter. De betrokkene, geboren in 1948, was eerder gehuwd met [de vrouw] en heeft problemen ondervonden met zijn gezondheid en financiën. De kantonrechter had op 27 januari 2021 de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. De betrokkene is in hoger beroep gekomen en verzoekt de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, met als argument dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2021 heeft de betrokkene verklaard dat hij geen schulden heeft en dat hij met zijn AOW-uitkering en de opbrengst van de verkoop van zijn woning in [plaats A] in zijn levensonderhoud kan voorzien. Hij voelt zich misleid over de aanvraag van bewind en heeft aangegeven dat hij alleen mentorschap nodig heeft. De vertegenwoordigers van de bewindvoerders hebben echter verklaard dat de betrokkene nog steeds bescherming nodig heeft, gezien zijn ambivalente keuzes en problemen met zijn gezondheid.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene momenteel niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, en heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van bescherming voor de betrokkene, gezien zijn kwetsbare situatie en de problemen die hij ondervindt met zijn gezondheid en administratie.