ECLI:NL:GHAMS:2021:1514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.282.453/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en de geschiktheid van de betrokkene om zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van de betrokkene, die in eerste aanleg onder bewind was gesteld door de kantonrechter. De betrokkene, geboren in 1948, was eerder gehuwd met [de vrouw] en heeft problemen ondervonden met zijn gezondheid en financiën. De kantonrechter had op 27 januari 2021 de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. De betrokkene is in hoger beroep gekomen en verzoekt de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, met als argument dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2021 heeft de betrokkene verklaard dat hij geen schulden heeft en dat hij met zijn AOW-uitkering en de opbrengst van de verkoop van zijn woning in [plaats A] in zijn levensonderhoud kan voorzien. Hij voelt zich misleid over de aanvraag van bewind en heeft aangegeven dat hij alleen mentorschap nodig heeft. De vertegenwoordigers van de bewindvoerders hebben echter verklaard dat de betrokkene nog steeds bescherming nodig heeft, gezien zijn ambivalente keuzes en problemen met zijn gezondheid.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene momenteel niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, en heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van bescherming voor de betrokkene, gezien zijn kwetsbare situatie en de problemen die hij ondervindt met zijn gezondheid en administratie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.282.453 /01
zaaknummer rechtbank: 8295731 EB VERZ 20-1089
beschikking van de meervoudige kamer van 18 mei 2021 inzake
[de betrokkene] ,
voorheen wonende te [plaats A] , thans wonende te [plaats B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. M.R.P. Hoppenbrouwers te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [X] Bewindvoering & Budgetbeheer (hierna te noemen: [bewindvoerder 1] );
- vanaf 15 februari 2021: [bewindvoerder 2] , vennoot van [Y] ;
- [de vrouw] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 27 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 februari 2021 plaatsgevonden. De betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens [bewindvoerder 1] zijn verschenen [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , die eveneens [bewindvoerder 2] heeft vertegenwoordigd.
[de vrouw] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Ter zitting in hoger beroep is de beschikking van de kantonrechter van 27 januari 2021 overgelegd.

3.De feiten

De betrokkene is geboren [in] 1948. Hij is [in] 2007 gehuwd met [de vrouw] (hierna: [de vrouw] ).
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke/geestelijke toestand, met benoeming van [bewindvoerder 1] tot bewindvoerder.
4.2
De betrokkene verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het inleidend verzoek af te wijzen en subsidiair het bewind op zo kort mogelijke termijn te beëindigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
De betrokkene stelt dat niet aan de gronden van artikel 1:431 lid 1 BW wordt voldaan. Hij en [de vrouw] hebben hun echtelijke woning in het centrum van [plaats A] met een aanzienlijke overwaarde verkocht. Met dat vermogen en zijn AOW-uitkering kan de betrokkene ruimschoots in de kosten van zijn levensonderhoud voorzien. Hij heeft geen schulden en evenmin is sprake van verkwisting. Hij had echter wat problemen met het CAK en de Belastingdienst en heeft om hulp gevraagd bij het oplossen van die problemen. De betrokkene veronderstelde dat hij, door het aanvraagformulier te ondertekenen, akkoord ging met de aanvraag van mentorschap. Hij is niet akkoord met de aanvraag van bewind en hij voelt zich dan ook misleid.
Ter zitting in hoger beroep heeft de betrokkene aan het voorgaande toegevoegd dat hij weliswaar enige vorm van hulp kan gebruiken, maar dat mentorschap daartoe volstaat, bijvoorbeeld bij het vinden van een administratiekantoor.
5.3
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kantonrechter bij beschikking van 27 januari 2021 [bewindvoerder 1] met ingang van 15 februari 2021 heeft ontslagen uit de functie van bewindvoerder en per die datum [bewindvoerder 2] , vennoot van [Y] te [plaats C] tot opvolgende bewindvoerder heeft benoemd vanwege de verhuizing van de betrokkene naar [plaats B] . De betrokkene heeft toegelicht dat hij en [de vrouw] gescheiden van tafel en bed leven en dat zij in [plaats B] twee woningen dicht bij elkaar willen zoeken zodat zij voor elkaar kunnen blijven zorgen. De betrokkene wil rustiger gaan wonen, welke wens meer op de voorgrond is getreden door de uitbraak van Covid-19. Aanvankelijk hebben zij naar huisvesting gezocht in Zeeland en vervolgens in [plaats B] .
[vertegenwoordiger 1] , die voorheen de mentor van de betrokkene was, heeft aangevuld dat de betrokkene in september/oktober 2020 naar [plaats B] is vertrokken. Aanvankelijk zocht hij samen met [de vrouw] naar passende huisvesting voor hen beiden, maar inmiddels is [de vrouw] teruggekomen op dit voornemen om samen te zoeken. De betrokkene heeft bij aankomst in [plaats B] in hotels gewoond. Op enig moment heeft hij getracht een einde aan zijn leven te maken. De betrokkene is toen opgenomen op de afdeling spoedeisende hulp van het Universitair Medisch Centrum [plaats B] en vervolgens op de afdeling psychiatrie. Tussendoor heeft de betrokkene weer in een hotel verbleven, maar dat is niet passend en daarom verblijft hij momenteel weer (op vrijwillige basis) op de ouderenafdeling van het UMC [plaats B] .
5.4
[vertegenwoordiger 2] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat een onderbewindstelling nog steeds noodzakelijk is, omdat de betrokkene ambivalent is in zijn keuzes, zoals onder andere blijkt uit het feit dat hij eerst in Zeeland wilde wonen en vervolgens in [plaats B] . Ook heeft hij bescherming nodig alsmede hulp bij praktische zaken. De betrokkene is bijvoorbeeld zowel zijn pinpas als zijn pincode kwijtgeraakt. Hij neemt veel contant geld op. Daar komt bij dat de betrokkene zich kennelijk niet altijd realiseert wat hij ondertekent; [vertegenwoordiger 2] is meerdere keren bij de betrokkene op bezoek geweest voor een intakegesprek en laatstgenoemde heeft driemaal getekend voor akkoord met een onderbewindstelling. Toch stelt hij in hoger beroep nooit een onderbewindstelling te hebben gewild.
5.5
Voordat het hof de grief van de betrokkene tegen de bestreden beschikking behandelt, stelt het vast dat [bewindvoerder 2] belanghebbende is in deze procedure nu hij de opvolgende bewindvoerder is. Nu [vertegenwoordiger 2] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat [bewindvoerder 2] op de hoogte is van de onderhavige procedure en dat [vertegenwoordiger 2] hem vertegenwoordigt, gaat het hof ervan uit dat zijn belangen voldoende worden behartigd.
5.6
Het hof constateert dat de aanleiding voor de betrokkenheid van de voormalige bewindvoerder [bewindvoerder 1] is gelegen in problemen die de betrokkene ondervond met de Belastingdienst en het CAK. De GGZ InGeest heeft toen contact gezocht met [bewindvoerder 1] . Dat de betrokkene enige vorm van hulp nodig heeft bij het regelen van administratieve zaken weerspreekt hij niet. Naast voornoemde problemen zijn gezondheidsproblemen ontstaan, die maken dat de betrokkene momenteel op de ouderenafdeling van het UMC [plaats B] verblijft. De betrokkene wil zelfstandig wonen, maar is er (nog) niet in geslaagd passende huisvesting te vinden. Het is voorts de vraag of de betrokkene zelfstandig kan wonen.
Verder is gebleken dat de betrokkene ten tijde van de behandeling in hoger beroep niet bij zijn leefgeldrekening kon, omdat hij zijn pinpas is kwijtgeraakt. De betrokkene heeft uitgelegd dat de pinautomaat zijn pas heeft ingeslikt nadat hij te vaak een onjuiste pincode had ingetoetst. Wat daar ook van zij, zorgelijk is dat de betrokkene problemen heeft op het vlak van zijn gezondheid, zijn huisvesting en zijn administratie en dat hij bovendien niet over een stabiel netwerk om zich heen lijkt te beschikken. Hij is thans aangewezen op dure en/of onzekere huisvesting. Weliswaar beschikt de betrokkene over een niet onaanzienlijk vermogen, maar met [bewindvoerder 1] is het hof eens dat de betrokkene beschermd moet worden zodat hij zijn vermogen niet kwijtraakt, bijvoorbeeld omdat hij zijn handtekening zet zonder exact te weten waarvoor hij tekent. Wat dat betreft is het gegeven dat de betrokkene thans stelt dat hij de gehele procedure niet ervan op de hoogte was dat hij een verzoek tot onderbewindstelling had ondertekend terwijl [bewindvoerder 1] de inhoud van de maatregel meermaals met hem had besproken, illustratief voor het feit dat de betrokkene hulp nodig heeft die verdergaat dan ondersteuning van een administratiekantoor alsook ondersteuning van een mentor.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter gezien hetgeen hiervoor is overwogen terecht en op goede gronden geoordeeld dat de betrokkene momenteel niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.N. van de Beek en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 18 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.