Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sprake is van ernstige en langdurige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. Nog voor de geboorte van [kind 1] doet het Advies Meldpunt Kindermishandeling een zorgmelding, vanwege zorgen over de (opvoed) capaciteiten van de moeder en vermoedens van huiselijk geweld. Het verzoek van de raad [kind 1] onder toezicht te stellen, wordt echter door de kinderrechter afgewezen
.
In juli 2016 ontvangt Veilig Thuis een zorgmelding van familie aan moederszijde. Veilig Thuis concludeert na onderzoek dat pedagogische en fysieke verwaarlozing en sterke stemmingswisselingen zorgen voor onvoorspelbaarheid voor de kinderen, die van invloed is op hun veiligheid en ontwikkeling. De noodzakelijke geachte hulpverlening in het vrijwillige kader komt echter onvoldoende op gang, hetgeen ertoe leidt dat de GI de raad verzoekt een beschermingsonderzoek te starten. Gedurende dit onderzoek komt de raad tot de conclusie dat geen verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen zal worden gedaan, omdat verwacht wordt dat de maatregel zoveel strijd en onrust zal opleveren, dat deze contraproductief zal werken. De raad verwijst de ouders naar het Ouder- en Kindteam (OKT).
In juni 2019 doen zowel de politie als het consultatiebureau een melding bij Veilig Thuis. De aanleiding daarvoor is dat [kind 2] zonder toezicht buiten is aangetroffen en het consultatiebureau een groeiachterstand bij [kind 3] constateert, maar over de zorgen niet in gesprek komt met de ouders.
In juli 2019 verzoekt Veilig Thuis de raad (opnieuw) onderzoek te doen, nadat de ouders Veilig Thuis, die een veiligheidsinschatting wil maken, de toegang tot hun huis weigeren. De bevindingen uit dit onderzoek doen de raad besluiten de kinderrechter te verzoeken de kinderen (voorlopig) onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen. De raad maakt zich ernstige zorgen over het wantrouwende, verbaal agressieve en onvoorspelbare gedrag van de vader, de relatie tussen de ouders, de leefomstandigheden van de kinderen en de pedagogische kwaliteiten van de ouders. De kinderrechter besluit de kinderen onder toezicht te stellen van de GI, maar wijst het verzoek tot uithuisplaatsing af.
Op 10 oktober 2019 verzoekt de GI de kinderrechter de kinderen (met spoed) uit huis te plaatsen. Aanleiding voor dit verzoek is de door de GI ontvangen informatie dat de moeder begin oktober 2019 door de vader is geslagen en daaraan lichamelijk letsel heeft overgehouden. De GI meende dat hierdoor sprake was van acute onveiligheid van de kinderen bij de ouders thuis. Daarnaast zijn er andere zorgsignalen. Bij het huisbezoek op 3 oktober 2019 treft de GI alcoholflessen aan in de woonkamer. De vader bepaalt de regie tijdens het gesprek en de moeder geeft weinig antwoorden. Via de school van [kind 1] hoort de GI dat [kind 1] de moeder van een klasgenoot heeft verteld dat de moeder wordt geslagen door de vader. De school geeft ook aan dat [kind 1] geen eten meekrijgt naar school, in vieze en te grote kleding rondloopt en daarom wordt gepest, en dat zij op school zorgelijk gedrag laat zien. Verder zou [kind 3] in een winkelwagentje worden rondgereden in plaats van in een kinderwagen, de moeder een kwetsbare en geïsoleerde indruk maakt, de vader vermoedelijk gesprekken met de school opneemt en bij hem sprake zou zijn van complexe problematiek, aldus de school. Bij beschikking van 10 oktober 2019 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend
.[kind 2] en [kind 3] zijn gezamenlijk in een pleeggezin geplaatst. [kind 1] is een ander pleeggezin geplaatst. Uit veiligheidsoverwegingen heeft het LET eind oktober 2019 de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen overgenomen van de GI. In oktober/november 2019 hebben twee begeleide belcontacten plaatsgevonden tussen de ouders en [kind 1] . De vader heeft deze contacten gefilmd en op YouTube geplaatst. Daar het LET tot op heden geen (veiligheids)afspraken met de ouders heeft kunnen maken, hebben de kinderen hun ouders sinds de uithuisplaatsing niet meer gezien.
Sinds september 2020 wonen [kind 1] en [kind 2] bij elkaar in een (perspectiefbiedend) pleeggezin. In oktober 2020 is [kind 3] verhuisd naar een perspectiefbiedend pleeggezin en op 11 januari 2021 is ook het pasgeboren broertje bij dit gezin geplaatst. De kinderen wonen bij elkaar in de buurt en hebben onderling veel contact. De kinderen ontwikkelen zich binnen de pleeggezinnen leeftijdsadequaat. Wel zijn er zorgen over het gedrag dat de kinderen laten zien en de uitspraken die zij doen over de thuissituatie.
Het LET heeft de ouders in dit kader gevraagd om toestemming te verlenen voor onder andere persoonlijkheidsonderzoek en trauma- en/of speltherapie voor de kinderen. De ouders hebben dit geweigerd, waarna het LET de kinderrechter heeft verzocht vervangende toestemming te verlenen. Deze toestemming is verleend, maar ziet alleen op diagnostiek en niet op behandeling. Het LET heeft dus nog geen hulpverlening voor de kinderen kunnen inzetten, omdat voor behandeling nog geen (vervangende) toestemming is verkregen.