ECLI:NL:GHAMS:2021:1495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.285.651/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing naar Hongarije met belangenafweging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kind naar Hongarije. De vrouw, die Hongaarse van origine is, heeft aangevoerd dat zij zich in Nederland niet gelukkig voelt en dat haar heimwee naar Hongarije de overhand heeft gekregen, vooral na de beëindiging van haar huwelijk. De man, de vader van het kind, heeft zich verzet tegen de verhuizing, omdat hij vreest dat dit zijn rol als opvoeder en verzorger zal ondermijnen. Het hof heeft de belangen van beide ouders en het kind tegen elkaar afgewogen. Het hof concludeert dat de belangen van de man en het kind zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw. De vrouw heeft niet voldoende aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat de rol van de man in de opvoeding van het kind gewaarborgd kan blijven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.285.651/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/680997/FA RK 20-1284
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.Q.M. Mosk te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , Verenigd Koninkrijk,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende is aangemerkt na te noemen minderjarige:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 12 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 12 november 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 12 augustus 2020.
2.2
De man heeft op 22 december 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mr. M.R. de Boorder en vergezeld van mevrouw G.G.M. Keijzer, tolk in de Engelse taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van mevrouw H. Abdulla, tolk in de Engelse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vrouw en de man (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [in] 2015 gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2017 in [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
De vrouw is in Hongarije geboren en getogen en heeft de Hongaarse nationaliteit. De vrouw heeft van september 2005 tot en met juni 2008 in [plaats C] , Duitsland, als onderzoeksassistent gewerkt en is in 2008 naar het Verenigd Koninkrijk verhuisd. Nadat zij in [plaats D] had gewoond is de vrouw in 2010 naar [plaats B] verhuisd. De man is geboren en getogen in Australië, heeft de Australische nationaliteit en is Brits burger. Hij is zestien jaar geleden naar [plaats B] verhuisd. [de minderjarige] is Brits burger en heeft de Hongaarse nationaliteit. Partijen zijn eind 2011/aanvang 2012 in [plaats B] gaan samenwonen. De vrouw werkt sinds 2013 bij [werkgever] ( [de werkgever] ). In maart 2019 heeft [de werkgever] zich in [plaats A] gevestigd. De vrouw is in januari 2019 met [de minderjarige] naar [plaats A] verhuisd om haar werkzaamheden voor [de werkgever] voort te zetten. De man woont en werkt tot op heden in [plaats B] . Hij heeft op 31 juli 2020 bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend. De echtscheidingsprocedure loopt nog.
3.3
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van de rechtbank van 12 augustus 2020 is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat:
- de man [de minderjarige] twee weekenden per maand mag bezoeken van vrijdagavond 20.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur en dat de vrouw een weekend per twee maanden van vrijdagavond 20.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur naar [plaats B] reist en [de minderjarige] aldaar bij de man verblijft;
- het de man is toegestaan [de minderjarige] frequenter te bezoeken indien de man vanwege zakelijke verplichtingen in Nederland is, mits de man dit 24 uur van te voren aan de vrouw heeft aangekondigd;
- de vakanties, te weten 12 weken, en feestdagen in onderling overleg bij helfte gedeeld worden, met in achtneming van het hierna vermelde betreffende de duur van de vakantie;
- de man totdat [de minderjarige] vier jaar is maximaal één week aaneengesloten met hem met vakantie kan, vanaf het moment dat [de minderjarige] vier jaar is twee weken aaneengesloten en vanaf het moment
dat [de minderjarige] zes jaar is drie weken aaneengesloten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen om per 1 april 2020, dan wel een door de rechtbank juist geachte datum, naar Hongarije te verhuizen afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats E] , Hongarije. Daarnaast verzoekt de vrouw, naar het hof begrijpt, haar vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij Kindergarten [X] te [plaats E] , voor het geval de ouders er in onderling overleg niet uitkomen.
4.3
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen staat niet ter discussie het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking inhoudende dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Dat oordeel is juist en daarom zal ook het hof dat als uitgangspunt nemen. Voorts heeft de rechtbank terecht bepaald dat het Nederlandse recht van toepassing is. Ook dat is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
5.2
De vrouw betoogt met haar grieven dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen en heeft geoordeeld dat zij de noodzaak voor de verhuizing niet heeft aangetoond. Volgens de vrouw is ten onrechte overwogen dat de rol van de man in de verzorging van [de minderjarige] is beperkt door de verhuizing van de vrouw naar Nederland en dat deze rol door een verhuizing naar Hongarije nog verder onder druk zal komen te staan. Evenmin hoeft gevreesd te worden voor een verwijdering tussen de man en [de minderjarige] omdat de vrouw onvoldoende zorgdraagt voor het behoud van goed contact tussen [de minderjarige] en de man. De vrouw heeft zich bovendien voldoende ingespannen om [de minderjarige] Engelstalig op te voeden om met zijn vader te kunnen communiceren. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de ouders thans onvoldoende in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
Hiertoe voert de vrouw -kort samengevat- aan dat zij al geruime tijd een diepgewortelde wens heeft om naar haar land van herkomst (Hongarije) terug te keren. Nu de vrouw er sinds augustus 2019 als alleenstaande ouder helemaal alleen voor staat en het huwelijk van de ouders nadien tot een einde is gekomen, heeft haar heimwee de overhand gekregen. Zij heeft psychologische hulp moeten inschakelen. De enige binding die de vrouw nog met [plaats A] heeft is haar baan. De vrouw en [de minderjarige] wonen nog niet zo lang in Nederland en de vrouw voelt zich hier niet thuis. Zij spreekt geen Nederlands, heeft geen vrienden en familie in de buurt wonen en is afhankelijk van een au pair. Daarbij komt dat [de werkgever] heeft besloten haar per aanvang 2021 in haar oude functie terug te plaatsen, die niet haar interesse heeft. Als aan de vrouw geen vervangende toestemming voor verhuizing naar [plaats E] wordt verleend zal zij binnen een jaar naar Den Haag of Bergen moeten verhuizen, zodat [de minderjarige] daar naar de European School kan gaan. Het is voor de vrouw geen optie om naar [plaats B] terug te keren. [de minderjarige] is nog maar drie jaar oud en is niet in Nederland geworteld. Hij gaat nog niet naar school en heeft in Nederland geen familie en geen vriendjes en vriendinnetjes. Evenmin heeft
hij andere sociale activiteiten die hem aan Nederland binden. De vrouw heeft bij [bedrijf] in Hongarije een baan aangeboden gekregen die aansluit bij haar opleidingservaring en achtergrond en die geschikt is voor de langere termijn. De familie en vrienden van de vrouw wonen in Hongarije en kunnen bijspringen als de vrouw hulp nodig heeft. Zij heeft soms hulp nodig vanwege extreme en acute rugpijn. Voorts stelt de vrouw dat de verhuizing goed is voorbereid. De vrouw en [de minderjarige] kunnen in [plaats E] gaan wonen in een aan de ouders van de vrouw in eigendom toebehorende woning, die aan haar wordt geschonken. De omgeving waar de vrouw naartoe wenst te verhuizen is voor [de minderjarige] vertrouwd. Hij is daar vaak geweest, spreekt de Hongaarse taal, is opgegroeid met de Hongaarse cultuur en is gehecht aan zijn grootouders (moederszijde) en overige familieleden. Een verhuizing naar [plaats E] zal voor [de minderjarige] daarom niet als een grote verandering voelen. [de minderjarige] kan als hij vier jaar wordt in [plaats E] naar de kleuterschool gaan, bij voorkeur naar Kindergarten [X] . Partijen wonen al twee jaar niet meer in gezinsverband samen en [de minderjarige] is eraan gewend dat zijn vader in een ander land woont. Hoewel haar inkomen lager zal zijn, zal het vrij te besteden inkomen van de vrouw in [plaats E] hoger zijn dan in [plaats A] , mede vanwege de lagere woonlasten en het vervallen van de kosten van een nanny. Haar ouders hebben vastgoed in Hongarije, waardoor de vrouw in Hongarije financiële zekerheid heeft. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw ter compensatie voor de man voorgesteld, in aanvulling op de thans geldende zorgregeling, zoals hiervoor onder 3.3 vermeld, dat de vrouw met [de minderjarige] eenmaal per twee maanden een lang weekend naar [plaats B] gaat van woensdagavond tot maandagmorgen of eenmaal per maand van vrijdagavond tot maandagochtend, dat [de minderjarige] vanaf schoolgaande leeftijd tien weken per jaar met de man kan doorbrengen in de schoolvakanties (70% van de vijftien weken schoolvakantie in Hongarije) en de man extra tijd met [de minderjarige] kan doorbrengen tijdens speciale dagen zoals Vaderdag of rond de verjaardag van de man. Hierbij heeft de vrouw aangeboden dat de man gebruik kan maken van haar appartement in [plaats E] (zonder de aanwezigheid van de vrouw) en van het vakantiehuis van haar familie in [plaats F] . Voorts is de vrouw bereid om de extra kosten die de man moet maken om van [plaats B] naar [plaats E] te reizen (voor zover die hoger zijn dan de reiskosten van [plaats B] naar [plaats A] ) te compenseren, de internationale Kindergarten en basisschool voor [de minderjarige] te betalen, een native Engelstalige nanny in te schakelen en [de minderjarige] in te schrijven bij sport en hobby’s die bij zijn Engelstalige afkomst aansluiten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen kunnen de ouders over alle zaken die [de minderjarige] aangaan, behalve de verhuizing, goed met elkaar communiceren, aldus de vrouw.
5.3
Volgens de man heeft de rechtbank terecht de vrouw geen vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] naar [plaats E] te verhuizen, omdat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende aannemelijk is gemaakt, de verhuizing onvoldoende is doordacht en voorbereid en de geboden alternatieven voor contact tussen de man en [de minderjarige] onvoldoende zijn.
Hij voert daartoe -kort samengevat- het volgende aan. De man heeft destijds ingestemd met een tijdelijke verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats A] vanwege een forse promotie van de vrouw bij [de werkgever] . Bij terugkeer zou de vrouw daardoor betere kansen hebben op de arbeidsmarkt in [plaats B] . De vrouw heeft een goede baan bij [de werkgever] , ontvangt een zeer goed salaris en heeft voldoende ontwikkelingsmogelijkheden en arbeidskansen. Zij heeft niet met stukken onderbouwd dat bij [de werkgever] of een vergelijkbaar bedrijf in [plaats A] of [plaats B] geen passende en uitdagende functies voorhanden zijn. De vrouw heeft in [plaats A] collega’s, kent andere ouders via het kinderdagverblijf, heeft mensen leren kennen in de buurt van haar woning en kan met haar taligheid de Nederlandse taal leren. De man betwist dat de mentale gezondheid van de vrouw en haar heimwee van dien aard zijn dat zij genoodzaakt is te verhuizen. De vrouw heeft vanaf haar achttiende als expat geleefd. Als de vrouw ernstige rugklachten heeft, kan de man ondersteuning bieden, zoals hij dat ook eind 2020 zes weken
lang heeft gedaan. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat zij voor de toekomstige basisschool van [de minderjarige] binnen Nederland zou moeten verhuizen. In [plaats A] en omgeving zijn voldoende internationale scholen waar [de minderjarige] naar toe kan. Volgens de man kan niet worden gezegd dat [de minderjarige] in Hongarije geworteld is. De woning die de vrouw in [plaats E] op het oog heeft is niet geschikt voor [de minderjarige] . Wat betreft de door de vrouw voorgestelde school merkt de man op dat zij hem bij de schoolkeuze niet heeft betrokken. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat haar financiële positie in Hongarije beter zal zijn dan in Nederland. Het is in het belang van [de minderjarige] om een volwaardige band met zijn vader te ontwikkelen. Niet gezegd kan worden dat de vrouw de rol van de man als vader actief heeft bevorderd, zo is zij maar zeer sporadisch met [de minderjarige] naar [plaats B] gekomen, terwijl de afspraak was dat zij dit iedere maand zou doen en heeft zij zich niet erg ingespannen om [de minderjarige] Engels te laten spreken. De man gaat nu al gebukt onder het beperkte contact met [de minderjarige] . Er zijn frequentere en snellere vervoersmogelijkheden tussen [plaats B] en [plaats A] dan tussen [plaats B] en [plaats E] , terwijl een weekend omgang daardoor noodzakelijkerwijs vanuit [plaats E] ook korter zal zijn. Als de vrouw met [de minderjarige] in [plaats E] gaat wonen zal het niet langer mogelijk zijn om [de minderjarige] in combinatie met zijn zakelijke verplichtingen in [plaats A] extra te bezoeken, omdat hij geen werkzaamheden heeft in [plaats E] . Het door de vrouw gedane voorstel voor de omgang brengt met zich dat het contact tussen de man en [de minderjarige] voornamelijk plaatsvindt in haar omgeving en in de buurt van haar Hongaarse (familie) netwerk, haar woning en haar vakantiehuis. Dit geeft de man geen enkele vrijheid om met [de minderjarige] omgang te hebben op een wijze die hem goeddunkt. Dat [de minderjarige] 70% van de (school)vakanties (in Hongarije) met de man kan doorbrengen kan dan ook niet als voldoende compensatie worden aangemerkt. Anders dan de vrouw stelt, is de communicatie tussen de ouders verstoord en hun verstandverhouding nog steeds gespannen. Weliswaar zijn zij in staat om met elkaar te communiceren over alledaagse zaken die [de minderjarige] betreffen, maar de vrouw neemt eenzijdig beslissingen of informeert de man dermate laat dat hij feitelijk niet meer kan meebeslissen. Dit is geen basis voor gedeeld ouderschap op afstand, aldus de man.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw alsnog toe te wijzen. Het is in het belang van [de minderjarige] om naar [plaats E] te verhuizen. De vrouw is volgens de raad de primaire opvoeder. Haar wens om te verhuizen zal blijven bestaan. Als het goed met de vrouw gaat, gaat het beter met [de minderjarige] . Vanwege het aangaan van sociale relaties verdient het de voorkeur dat een kind vóór zijn zevende levensjaar emigreert. De man kan tijdens de omgang in de woning van de vrouw in [plaats E] verblijven. De vrouw ziet een rol voor hem. Weliswaar zal in geval van een verhuizing naar [plaats E] sprake zijn van een langere reistijd, maar er is geen reden om aan te nemen dat de betrokkenheid van de man bij het leven van [de minderjarige] zal afnemen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder ook het onderhavige geschil over een voorgenomen verhuizing van het kind verstaan kan worden, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.6
Het hof stelt voorop dat het belang van de vrouw om met [de minderjarige] naar [plaats E] te verhuizen zwaarwegend is. De vrouw stelt dat zij zich in Nederland niet gelukkig voelt en haar
heimwee naar Hongarije de overhand heeft gekregen nadat haar hoop op samenleving in gezinsverband met de man en [de minderjarige] in [plaats A] was vervlogen. Het hof acht de wens van de vrouw om naar [plaats E] te verhuizen invoelbaar. De vrouw wenst terug te keren naar de plaats waar zij is geboren en opgegroeid en waar zij over een sociaal netwerk beschikt, dat de vrouw kan ondersteunen als dat nodig is. Aan het belang van de vrouw is het belang van [de minderjarige] gerelateerd. Zijn belang bij verzorging en opvoeding door een moeder die gelukkig is, spreekt voor zich. Het hof acht aannemelijk dat de vrouw in Hongarije kan rekenen op emotionele steun van en ondersteuning door haar familieleden en dat zij in [plaats E] werk, huisvesting en een school voor [de minderjarige] heeft gevonden.
Het hof is echter van oordeel dat het voorgaande onvoldoende is om te concluderen dat de vrouw is genoodzaakt naar [plaats E] te verhuizen. Deze noodzaak heeft de vrouw ook overigens niet aangetoond. Uit de door de vrouw overgelegde brief van [bedrijf] van 19 januari 2021 en haar ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting volgt dat zij bij deze onderneming kan werken. De vrouw heeft echter niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom haar huidige functie bij [de werkgever] niet passend is, noch dat [de werkgever] haar in de toekomst geen functie kan bieden die haar meer interesseert. Evenmin is gebleken dat de vrouw pogingen heeft ondernomen om een (meer passende) baan te vinden bij een andere werkgever in Nederland dan wel in (de omgeving van) [plaats B] . De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij de carrièremogelijkheden en arbeidskansen in [plaats B] niet heeft onderzocht, omdat zij niet naar die stad wenst terug te keren. Zij heeft alleen op een baan in [plaats E] gesolliciteerd. Voorts is het hof van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij, ondanks de sterke achteruitgang in inkomen bij acceptatie van de baan in [plaats E] , in [plaats E] maandelijks meer geld zal overhouden dan in [plaats A] , tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd. Het door de vrouw in dit verband (als productie 49 overgelegde) zelf gemaakte financiële overzicht van de inkomsten en uitgaven in [plaats A] en [plaats E] is hiertoe niet toereikend, nu zij heeft nagelaten voldoende concrete onderliggende stukken in het geding te brengen. Overigens is gesteld noch gebleken dat de vrouw niet in staat is in Nederland in haar levensonderhoud en dat van [de minderjarige] te voorzien. Dit geldt ook voor het geval [de minderjarige] een internationale school in [plaats A] zal bezoeken in plaats van de door [de werkgever] bekostigde scholen in Den Haag en Bergen. Tot slot volgt naar het oordeel van het hof uit de overgelegde stukken weliswaar dat de vrouw psychische en fysieke klachten heeft, maar daaruit volgt niet dat een verhuizing naar Hongarije de enige optie is voor verbetering van haar gezondheid.
Het antwoord op de vraag of de verhuizing noodzakelijk is kan echter in het midden blijven. Ook als wordt aangenomen dat dit – objectief gesproken – niet het geval is, doet dit aan het zwaarwegende belang van de vrouw niet af.
5.7
Tegenover voornoemd belang van de vrouw en het daarmee samenhangende belang van [de minderjarige] staan andere belangen die ook zwaar wegen. De man en [de minderjarige] hebben er belang bij om de hiervoor vermelde zorgregeling te kunnen voortzetten. De man, die mede het gezag over [de minderjarige] heeft, heeft er voorts belang bij om bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] betrokken te blijven en hem te zien opgroeien. Tevens is het belang van [de minderjarige] ermee gediend om in de omgeving van zijn vader te kunnen opgroeien en daarbij (ook) door hem te worden begeleid. Hierbij overweegt het hof dat [plaats A] weliswaar niet als de (directe) omgeving van de man kan worden aangemerkt, maar de afstand tussen [plaats B] en [plaats A] is, mede gelet op de frequente vervoersmogelijkheden per trein, auto en/of vliegtuig, overbrugbaar. Dat de man dit ook zo ervaart, volgt uit zijn frequente bezoeken aan [plaats A] , waaronder extra bezoeken/contacten met [de minderjarige] vanwege zijn werkzaamheden aldaar en zijn verklaring ter zitting in hoger beroep dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de vrouw met [de minderjarige] in [plaats A] blijft wonen en niet naar [plaats B] wenst terug te keren (hoewel dat laatste zijn
voorkeur heeft). Daar komt bij dat [plaats A] voor [de minderjarige] inmiddels een vertrouwde omgeving is, waar hij al bijna twee derde van zijn jonge leven woont en omgang met zijn vader heeft gehad.
5.8
Bij de afweging van de hiervoor beschreven belangen is voor het hof in dit geval doorslaggevend de vraag of in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan het belang van de man en [de minderjarige] om, in geval van een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats E] , betrokken te blijven bij zijn verzorging en opvoeding, ook in de omgeving van de man zelf. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Hiertoe is het volgende van belang.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:247 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen na de echtscheiding recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Hoewel de ouders van mening verschillen over de wijze waarop zij de zorgtaken hebben verdeeld toen zij nog in gezinsverband met [de minderjarige] in [plaats B] woonden en ook in de periode na de verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats A] , waarbij van een echtscheiding nog geen sprake was, is voldoende aannemelijk geworden dat de man meer dan slechts een marginaal deel van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] voor zijn rekening heeft genomen.
De huidige situatie waarin [de minderjarige] bij de vrouw woont en een (ruime) zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] geldt is het praktische gevolg van de door de ouders gezamenlijk genomen beslissing dat de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats A] zou verhuizen teneinde bij [de werkgever] te kunnen blijven werken en haar kansen op de arbeidsmarkt te kunnen vergroten. Dat de vrouw, zoals zij stelt, de man tevergeefs heeft aangemoedigd om ook naar [plaats A] te komen en zich daar als gezin te vestigen, doet aan de huidige feitelijke situatie niet af. Uit de stukken in het dossier, noch het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt, anders dan de raad kennelijk heeft verondersteld, dat de ouders ooit een traditionele rolverdeling voor ogen stond waarbij de vrouw de hoofdverzorger zou zijn en de man slechts een marginale opvoed- en verzorgingsrol zou hebben. Hierbij weegt het hof mee dat beide ouders steeds fulltime hebben gewerkt en de zorg voor [de minderjarige] gedeeld hebben met een inwonende au pair, maar ook het feit dat de man met regelmaat in de woning van de vrouw in [plaats A] langer aaneensloten aanwezig is geweest om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen vanwege fysieke beperkingen van de vrouw op die momenten.
Het meest in het belang van [de minderjarige] acht het hof de situatie waarbij zijn ouders ofwel beiden in [plaats B] , ofwel beiden in [plaats A] zouden wonen. In dat geval zijn beiden nabij en kunnen zij ook in praktische zin een meer gelijkwaardige rol vervullen bij zijn verzorging en opvoeding. Als beide ouders zich tegen een verhuizing naar [plaats A] (de man) of [plaats B] (de vrouw) blijven verzetten, acht het hof (anders dan de raad) handhaving van de huidige situatie het meest in het belang van [de minderjarige] .
Het hof acht het aannemelijk dat door een verhuizing van de vrouw en [de minderjarige] naar [plaats E] de rol van de man als andere ouder nog verder onder druk komt te staan.
In dit verband acht het hof allereerst van belang dat de reisafstand en -tijd tussen [plaats B] en [plaats E] relevant groter en langer is dan die tussen [plaats B] en [plaats A] . Voorts zijn er behoorlijk minder vervoersmogelijkheden voor de reis van [plaats B] naar [plaats E] en terug vergeleken met de reis van [plaats B] naar [plaats A] en terug; voor de reis van [plaats B] naar [plaats A] kan gebruik worden gemaakt van het vliegtuig, de trein en de auto, terwijl voor de reis naar [plaats E] in het kader van de uitvoering van de reguliere zorgregeling alleen het vliegtuig als een reële vervoersmogelijkheid kan worden beschouwd. Daarbij komt dat er minder dagelijkse vluchten tussen [plaats B] en [plaats E] en vice versa zijn dan tussen [plaats B] en [plaats A] . De man heeft onvoldoende weersproken gesteld dat het voorgaande met zich brengt dat het niet langer mogelijk is om op vrijdagmiddag na het werk of op maandagochtend
te reizen, waardoor de tijd die de man en [de minderjarige] met elkaar kunnen doorbrengen wordt beperkt, dan wel de man voor de uitvoering van de vastgestelde zorgregeling genoodzaakt is extra vrij te nemen. Ook zijn de mogelijkheden dat [de minderjarige] vrij contact heeft met de man in de omgeving van de man daardoor beperkt. Bovendien wordt omgang op een extra (doordeweeks) moment, waardoor de man meer betrokken kan zijn bij het dagelijks leven van [de minderjarige] , zoals een rapportuitreiking, opvoering of school of om ‘gewoon even bij [de minderjarige] te zijn’ (nagenoeg) praktisch onuitvoerbaar.
Voorts is van belang dat de man in overleg met zijn werkgever een zakelijk netwerk in Nederland heeft opgebouwd en hij zijn zakelijke bezoeken aan Nederland kan (blijven) combineren met extra bezoeken aan [de minderjarige] . De werkgever van de man heeft hem bovendien in staat gesteld om zo nodig voor langere tijd in Nederland te verblijven. Hiervan is al gebruik gemaakt toen de man eind 2020 gedurende zes weken in Nederland heeft verbleven om de vrouw in verband met haar rugklachten te ondersteunen. Dat de man, ingeval van een verhuizing van de vrouw en [de minderjarige] naar [plaats E] , aldaar een zakelijk netwerk kan opbouwen en vanuit [plaats E] kan werken, is door hem ter zitting in hoger beroep voldoende gemotiveerd weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat door een verhuizing naar [plaats E] de mogelijkheid voor de man om [de minderjarige] buiten de vastgestelde regeling om te bezoeken zal komen te vervallen.
De door de vrouw geboden alternatieven, zoals hiervoor onder 5.2 vermeld, bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende compensatie voor de gevolgen van de verhuizing voor de band tussen de man en [de minderjarige] . Bovendien is het belastend voor [de minderjarige] , thans nog maar drie jaar oud, om eenmaal per twee maanden of, zoals de vrouw ter zitting ter compensatie heeft aangeboden, eenmaal per maand en tijdens speciale dagen, van [plaats E] naar [plaats B] te moeten reizen. Die belasting zal wellicht verminderen naarmate [de minderjarige] ouder wordt, maar daar staat tegenover dat de impact van de omgang op zijn sociale leven dan weer (onevenredig) groot zal zijn.
Hoewel de ouders in elkaars woning verblijven om de omgang tussen de man en [de minderjarige] te faciliteren en de vrouw de man op de hoogte houdt van het dagelijks leven van [de minderjarige] , blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep dat het onderling contact tussen hen zo nu en dan te wensen overlaat, wat het onderhouden van contact tussen de man en [de minderjarige] over een nog grotere afstand dan thans het geval is nog kwetsbaarder maakt. De uitvoering van de thans geldende zorgregeling vergt veel overleg tussen de ouders. De vrouw heeft om diverse redenen - in afwijking van de geldende zorgregeling - slechts sporadisch met [de minderjarige] een bezoek aan de man in [plaats B] gebracht. Volgens de vrouw was de reden hiervoor dat [de minderjarige] in het verleden vaak last had van oorontstekingen en een vliegreis veelal door de dokter werd afgeraden en daarnaast vanwege de coronamaatregelen. Nog daargelaten de vraag of deze redenen valide waren, laat dit zien dat uitvoering van de huidige zorgregeling niet moeiteloos verloopt en dat op onvoorziene momenten ook externe factoren ervoor kunnen zorgen dat de feitelijke afstand tussen de ouders eraan in de weg staat dat de zorgregeling onbelemmerd doorgang kan vinden. Het vergroten van die afstand en beperken van de reismogelijkheden zal dan ook niet bevorderlijk zijn voor de uitvoering van de regeling. Daarbij komt dat de vrouw de man (financieel) mede wil compenseren door zijn verblijf met [de minderjarige] in Hongarije te faciliteren in haar appartement (dat eigendom van haar ouders is) dan wel de vakantiewoning van de familie. Gelet op de gebleken gespannen verhouding tussen de man en de vader van de vrouw is het maar de vraag of deze compensatie duurzaam beschikbaar zal blijven.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat met een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats E] de rol van de vader als opvoeder en verzorger onvoldoende wordt erkend en gewaarborgd. Het contact tussen de man en [de minderjarige] moet worden bestendigd en de ouders
zullen in de komende periode moeten werken aan hun vertrouwen in elkaar en het samenwerken met elkaar als ouders van [de minderjarige] . Onder deze omstandigheden is het essentieel dat [de minderjarige] in de nabijheid van de man, althans niet op nog verdere afstand van zijn vader, woont. Het belang van [de minderjarige] bij een gelijkwaardig en volwaardig contact met beide ouders prevaleert boven de diepgevoelde wens van de vrouw zich met [de minderjarige] in Hongarije te vestigen, in de nabijheid van haar familie.
5.9
Het voorgaande leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat de belangen van de man en [de minderjarige] , zoals hiervoor weergegeven, zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken van de vrouw zullen worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 11 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.