5.8Bij de afweging van de hiervoor beschreven belangen is voor het hof in dit geval doorslaggevend de vraag of in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan het belang van de man en [de minderjarige] om, in geval van een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats E] , betrokken te blijven bij zijn verzorging en opvoeding, ook in de omgeving van de man zelf. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Hiertoe is het volgende van belang.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:247 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen na de echtscheiding recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Hoewel de ouders van mening verschillen over de wijze waarop zij de zorgtaken hebben verdeeld toen zij nog in gezinsverband met [de minderjarige] in [plaats B] woonden en ook in de periode na de verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats A] , waarbij van een echtscheiding nog geen sprake was, is voldoende aannemelijk geworden dat de man meer dan slechts een marginaal deel van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] voor zijn rekening heeft genomen.
De huidige situatie waarin [de minderjarige] bij de vrouw woont en een (ruime) zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] geldt is het praktische gevolg van de door de ouders gezamenlijk genomen beslissing dat de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats A] zou verhuizen teneinde bij [de werkgever] te kunnen blijven werken en haar kansen op de arbeidsmarkt te kunnen vergroten. Dat de vrouw, zoals zij stelt, de man tevergeefs heeft aangemoedigd om ook naar [plaats A] te komen en zich daar als gezin te vestigen, doet aan de huidige feitelijke situatie niet af. Uit de stukken in het dossier, noch het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt, anders dan de raad kennelijk heeft verondersteld, dat de ouders ooit een traditionele rolverdeling voor ogen stond waarbij de vrouw de hoofdverzorger zou zijn en de man slechts een marginale opvoed- en verzorgingsrol zou hebben. Hierbij weegt het hof mee dat beide ouders steeds fulltime hebben gewerkt en de zorg voor [de minderjarige] gedeeld hebben met een inwonende au pair, maar ook het feit dat de man met regelmaat in de woning van de vrouw in [plaats A] langer aaneensloten aanwezig is geweest om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen vanwege fysieke beperkingen van de vrouw op die momenten.
Het meest in het belang van [de minderjarige] acht het hof de situatie waarbij zijn ouders ofwel beiden in [plaats B] , ofwel beiden in [plaats A] zouden wonen. In dat geval zijn beiden nabij en kunnen zij ook in praktische zin een meer gelijkwaardige rol vervullen bij zijn verzorging en opvoeding. Als beide ouders zich tegen een verhuizing naar [plaats A] (de man) of [plaats B] (de vrouw) blijven verzetten, acht het hof (anders dan de raad) handhaving van de huidige situatie het meest in het belang van [de minderjarige] .
Het hof acht het aannemelijk dat door een verhuizing van de vrouw en [de minderjarige] naar [plaats E] de rol van de man als andere ouder nog verder onder druk komt te staan.
In dit verband acht het hof allereerst van belang dat de reisafstand en -tijd tussen [plaats B] en [plaats E] relevant groter en langer is dan die tussen [plaats B] en [plaats A] . Voorts zijn er behoorlijk minder vervoersmogelijkheden voor de reis van [plaats B] naar [plaats E] en terug vergeleken met de reis van [plaats B] naar [plaats A] en terug; voor de reis van [plaats B] naar [plaats A] kan gebruik worden gemaakt van het vliegtuig, de trein en de auto, terwijl voor de reis naar [plaats E] in het kader van de uitvoering van de reguliere zorgregeling alleen het vliegtuig als een reële vervoersmogelijkheid kan worden beschouwd. Daarbij komt dat er minder dagelijkse vluchten tussen [plaats B] en [plaats E] en vice versa zijn dan tussen [plaats B] en [plaats A] . De man heeft onvoldoende weersproken gesteld dat het voorgaande met zich brengt dat het niet langer mogelijk is om op vrijdagmiddag na het werk of op maandagochtend
te reizen, waardoor de tijd die de man en [de minderjarige] met elkaar kunnen doorbrengen wordt beperkt, dan wel de man voor de uitvoering van de vastgestelde zorgregeling genoodzaakt is extra vrij te nemen. Ook zijn de mogelijkheden dat [de minderjarige] vrij contact heeft met de man in de omgeving van de man daardoor beperkt. Bovendien wordt omgang op een extra (doordeweeks) moment, waardoor de man meer betrokken kan zijn bij het dagelijks leven van [de minderjarige] , zoals een rapportuitreiking, opvoering of school of om ‘gewoon even bij [de minderjarige] te zijn’ (nagenoeg) praktisch onuitvoerbaar.
Voorts is van belang dat de man in overleg met zijn werkgever een zakelijk netwerk in Nederland heeft opgebouwd en hij zijn zakelijke bezoeken aan Nederland kan (blijven) combineren met extra bezoeken aan [de minderjarige] . De werkgever van de man heeft hem bovendien in staat gesteld om zo nodig voor langere tijd in Nederland te verblijven. Hiervan is al gebruik gemaakt toen de man eind 2020 gedurende zes weken in Nederland heeft verbleven om de vrouw in verband met haar rugklachten te ondersteunen. Dat de man, ingeval van een verhuizing van de vrouw en [de minderjarige] naar [plaats E] , aldaar een zakelijk netwerk kan opbouwen en vanuit [plaats E] kan werken, is door hem ter zitting in hoger beroep voldoende gemotiveerd weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat door een verhuizing naar [plaats E] de mogelijkheid voor de man om [de minderjarige] buiten de vastgestelde regeling om te bezoeken zal komen te vervallen.
De door de vrouw geboden alternatieven, zoals hiervoor onder 5.2 vermeld, bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende compensatie voor de gevolgen van de verhuizing voor de band tussen de man en [de minderjarige] . Bovendien is het belastend voor [de minderjarige] , thans nog maar drie jaar oud, om eenmaal per twee maanden of, zoals de vrouw ter zitting ter compensatie heeft aangeboden, eenmaal per maand en tijdens speciale dagen, van [plaats E] naar [plaats B] te moeten reizen. Die belasting zal wellicht verminderen naarmate [de minderjarige] ouder wordt, maar daar staat tegenover dat de impact van de omgang op zijn sociale leven dan weer (onevenredig) groot zal zijn.
Hoewel de ouders in elkaars woning verblijven om de omgang tussen de man en [de minderjarige] te faciliteren en de vrouw de man op de hoogte houdt van het dagelijks leven van [de minderjarige] , blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep dat het onderling contact tussen hen zo nu en dan te wensen overlaat, wat het onderhouden van contact tussen de man en [de minderjarige] over een nog grotere afstand dan thans het geval is nog kwetsbaarder maakt. De uitvoering van de thans geldende zorgregeling vergt veel overleg tussen de ouders. De vrouw heeft om diverse redenen - in afwijking van de geldende zorgregeling - slechts sporadisch met [de minderjarige] een bezoek aan de man in [plaats B] gebracht. Volgens de vrouw was de reden hiervoor dat [de minderjarige] in het verleden vaak last had van oorontstekingen en een vliegreis veelal door de dokter werd afgeraden en daarnaast vanwege de coronamaatregelen. Nog daargelaten de vraag of deze redenen valide waren, laat dit zien dat uitvoering van de huidige zorgregeling niet moeiteloos verloopt en dat op onvoorziene momenten ook externe factoren ervoor kunnen zorgen dat de feitelijke afstand tussen de ouders eraan in de weg staat dat de zorgregeling onbelemmerd doorgang kan vinden. Het vergroten van die afstand en beperken van de reismogelijkheden zal dan ook niet bevorderlijk zijn voor de uitvoering van de regeling. Daarbij komt dat de vrouw de man (financieel) mede wil compenseren door zijn verblijf met [de minderjarige] in Hongarije te faciliteren in haar appartement (dat eigendom van haar ouders is) dan wel de vakantiewoning van de familie. Gelet op de gebleken gespannen verhouding tussen de man en de vader van de vrouw is het maar de vraag of deze compensatie duurzaam beschikbaar zal blijven.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat met een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats E] de rol van de vader als opvoeder en verzorger onvoldoende wordt erkend en gewaarborgd. Het contact tussen de man en [de minderjarige] moet worden bestendigd en de ouders
zullen in de komende periode moeten werken aan hun vertrouwen in elkaar en het samenwerken met elkaar als ouders van [de minderjarige] . Onder deze omstandigheden is het essentieel dat [de minderjarige] in de nabijheid van de man, althans niet op nog verdere afstand van zijn vader, woont. Het belang van [de minderjarige] bij een gelijkwaardig en volwaardig contact met beide ouders prevaleert boven de diepgevoelde wens van de vrouw zich met [de minderjarige] in Hongarije te vestigen, in de nabijheid van haar familie.