ECLI:NL:GHAMS:2021:1494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.283.900/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging verzoek gezamenlijk gezag en afwijzing uitbreiding omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van partijen met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van hun minderjarige dochter. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2020, waarin het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over hun dochter werd toegewezen. De man, die in incidenteel hoger beroep ging, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds 2017 in een vrijwillig kader worden ondersteund door de Jeugdbescherming en dat er positieve ontwikkelingen zijn in hun communicatie. Het hof oordeelt dat de man, gezien de gewijzigde omstandigheden, weer gezamenlijk gezag over de dochter kan uitoefenen. De vrouw heeft echter bezwaren tegen gezamenlijk gezag, omdat zij vreest dat dit haar rust zal verstoren. Het hof heeft de argumenten van de vrouw overwogen, maar oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat de man ook gezag heeft. Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof geoordeeld dat de huidige regeling goed verloopt en dat er op dit moment geen ruimte is voor uitbreiding van de omgang, omdat dit tot frictie kan leiden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijzigt de eerdere beschikking van het hof van 1 maart 2016, zodat het gezamenlijk gezag over de dochter wordt hersteld. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van de minderjarige en de noodzaak voor beide ouders om te blijven werken aan hun communicatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.283.900/01
Zaaknummer rechtbank: C13/673783/ FA RK 19/6330
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E. van der Zouw te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen (Utrecht).
Als belanghebbende is mede aangemerkt:
de minderjarige [dochter] (verder te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 9 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 1 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 juli 2020.
2.2
De man heeft op 17 november 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 28 december 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 18 november 2020 met bijlage, ingekomen per fax op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw van 2 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 5 maart 2021 met bijlagen, ingekomen per fax op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 10 maart 2021 met bijlage, ingekomen per fax op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 maart 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.N. Planting.

3.De feiten

3.1
Partijen (hierna ook te noemen: de ouders) hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [de minderjarige] [in] 2014 te [geboorteplaats] . De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
3.2
Op grond van een door beide partijen ondertekend daartoe strekkend formulier heeft de griffier van de rechtbank Amsterdam op 23 juli 2014 op de voet van artikel 1:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 22 juli 2015 is - voor zover thans van belang – afgewezen het verzoek van de vrouw haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten. Voorts is een verdeling van de zorg- en opvoedstaken (hierna te noemen: omgangsregeling) vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft eenmaal per week op een doordeweekse dag van 10:00 uur tot 18:00 uur alsmede in het weekend een 24-uurs dag van 18:00 uur tot 18:00 uur, een en ander in onderling overleg uit te breiden.
3.4
Bij beschikking van dit hof van 1 maart 2016 is ingevolge artikel 253n BW toegewezen het verzoek van de vrouw haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten en is de door de rechtbank bij beschikking van 22 juli 2015 vastgestelde omgangregeling bekrachtigd.
3.5
Vanaf 2017 is de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI) in het vrijwillige kader betrokken.
3.6
Bij kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2019 is – voor zover thans van belang – de vrouw onder verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot nakoming van een voorlopige omgangsregeling, inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft in aanwezigheid van zijn moeder van vrijdag uit school, waar de man [de minderjarige] ophaalt, tot zaterdag 18:00 uur, waarbij de overdracht op zaterdag plaatsvindt bij de ingang van [supermarkt] op [adres] te [plaats] . Daarnaast is de raad verzocht aan de bodemrechter advies uit te brengen over de in dat vonnis omschreven onderzoeksvragen.
Bij aanvullend kortgedingvonnis van 18 juli 2019 is aan het dictum ten aanzien van het ophalen van [de minderjarige] op de vrijdag toegevoegd: “en in geval er geen school is, van vrijdag 14:30 uur, waarbij de overdracht van [de minderjarige] plaatsvindt bij de ingang van [supermarkt] op [adres] te [plaats] .”
3.7
De raad heeft op 17 januari 2020 een rapport opgemaakt.
3.8
Bij tussenbeschikking van de rechtbank van 11 februari 2020 is een voorlopige omgangsregeling conform het in het raadsrapport gegeven advies vastgesteld en is de behandeling van de verzoeken omtrent - voor zover van belang - het gezag en de (definitieve) omgangsregeling aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is (naar het hof begrijpt: met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van dit hof van 1 maart 2016) het verzoek van de man om partijen gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten, toegewezen. Voorts is op verzoek van de man de bij tussenbeschikking van 11 februari 2020 vastgestelde voorlopige omgangsregeling, inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft elke woensdag uit school tot donderdagochtend naar school en eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school en de helft van de vakantie- en feestdagen, als definitieve omgangsregeling vastgesteld.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man partijen gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De man verzoekt het door de vrouw in principaal hoger beroep verzochte af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft de ene week van woensdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school en de andere week van woensdagmiddag uit school tot donderdag naar school en een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en gedurende de helft van de schoolvakanties, feest- en verjaardagen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.4
De vrouw verzoekt het door de man in incidenteel hoger beroep verzochte af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

principaal hoger beroep - gezag
5.1
Het hof gaat ervan uit dat de grondslag van het inleidend verzoek van de vader artikel 1:253o BW is en niet artikel 1:277 lid 2 BW, zoals de rechtbank heeft aangenomen. Dit laatste artikel betreft herstel in het gezag na een door de rechter uitgesproken gezagsbeëindigende maatregel op verzoek van de raad of het openbaar ministerie. Dit doet zich hier niet voor.
Op grond van artikel 1:253o BW kan een beslissing waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van één van de ouders (zoals in dit geval heeft plaatsgevonden bij beschikking van dit hof van 1 maart 2016) door de rechter worden gewijzigd op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak sprake van gewijzigde omstandigheden, aangezien [de minderjarige] , nadat de vrouw met het eenhoofdig gezag is belast, onder toezicht is gesteld en partijen in dat kader met hulpverlening tot heldere afspraken zijn gekomen, waarna de ondertoezichtstelling op 10 februari 2021 is geëindigd. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
5.2
Aan het hof ligt vervolgens ter beoordeling voor de vraag of de situatie sinds de beschikking van dit hof van 1 maart 2016 zodanig is gewijzigd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat het gezag over haar voortaan weer aan de ouders gezamenlijk toekomt. Dit kan zich voordoen als de communicatie tussen de ouders zich zodanig heeft gewijzigd, dat zij in staat zijn om afspraken te maken over de situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. (Zie HR 11 april 2008 LJN BC2731, NJ 2008/322 met noot S.F.M. Wortmann).
5.3
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte partijen gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] heeft belast en voert daartoe – samengevat – aan dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. Sinds 2016 heeft de vrouw eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . De verhouding tussen partijen is onveranderd moeizaam door wantrouwen en angst bij de vrouw vanwege hetgeen zij met de man heeft meegemaakt. Zo heeft er nog in de zomer van 2019 een escalatie tussen partijen plaatsgevonden. Daarnaast is aannemelijk dat de man het gezamenlijk gezag over zijn andere dochter, [het kind] , is kwijtgeraakt na aangifte wegens mishandeling door de moeder van [het kind] . Gezien het voorgaande en gezien het detentieverleden van de man moeten de angsten van de vrouw serieus worden genomen. De man is onvoorspelbaar, heeft een zeer dwingend karakter en doet en deed allerlei uitspraken over de vrouw die niet kloppen. De vrouw ervaart rust nu zij alleen per mail met de man communiceert en verder weg op een voor de man onbekend adres (samen)woont. Het verstoren van deze rust door gezamenlijk gezag toe te kennen terwijl de verhouding tussen partijen ongewijzigd is, is niet in het belang van [de minderjarige] , aldus de vrouw.
5.4
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] . Het door de hulpverlener van de Blauwe Beer opgestelde plan over de communicatie tussen partijen is op verzoek van de vrouw en tot haar tevredenheid aangepast en vastgelegd in een uitgebreid formulier. Partijen communiceren per e-mail, met afspraken over de vorm en de frequentie. Het bezwaar van de vrouw tegen gezamenlijk gezag is dat ze meer moet communiceren en afstemmen met de man, terwijl dat heel stroef gaat, ook wat betreft de communicatie met school en over vakanties. Zo kreeg ze van de man geen toestemming om afgelopen december met [de minderjarige] op vakantie te gaan. Ook heeft de man de school gemaild zonder de vrouw daar van tevoren in te betrekken en hij stuurt nare mails over haar en haar ouders, op welke zaken zij hem heeft aangesproken.
5.5
De man stelt dat de rechtbank terecht partijen gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] heeft belast. Hij voert daartoe – samengevat – aan dat gezamenlijk gezag, zoals door de raad en de rechtbank onderschreven, in het belang van [de minderjarige] is. De man heeft geaccepteerd dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw is en dat zij dus de dagelijkse beslissingen over [de minderjarige] neemt. De man heeft bovendien toegezegd dat hij, in gevallen waarin zijn toestemming is vereist, snel en pragmatisch zal meewerken. Nu de man feitelijk een rol speelt in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] wenst hij dat ook juridisch te doen, waardoor (nieuwe) escalerende discussies juist kunnen worden voorkomen. Zo ontvangt de man dankzij gezamenlijk gezag thans (meer) informatie van de school over [de minderjarige] , waardoor hij de vrouw daar niet meer om hoeft te verzoeken. Ten aanzien van [het kind] merkt de man op dat achteraf gebleken is dat zij niet zijn dochter is. Hij was te druk met [de minderjarige] om werk te maken van de vernietiging van de erkenning door hem van [het kind] , aldus de man.
5.6
De man heeft ter zitting in hoger beroep eveneens verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] . In november jongstleden had ze een kleine achterstand op school, maar met thuisonderwijs is dat ingehaald. De omgangsregeling wordt nageleefd en is hier en daar wat uitgebreid. Hij is blij met de gemaakte communicatieafspraken, ze kunnen terugvallen op het formulier waarin alles terug te vinden is zodat ze weten hoe ze zich moeten gedragen en discussies kunnen vermijden. Dankzij het gezamenlijk gezag wordt de man nu beter geïnformeerd en betrokken. Toen de vrouw met [de minderjarige] in de zomer op vakantie wilde gaan heeft hij toestemming daarvoor gegeven. Afgelopen december wou ze echter met [de minderjarige] naar Colombia, maar dan zou [de minderjarige] van school moeten spijbelen vanwege het tijdsverschil. In verband met haar leerachterstand vond de man dat geen goed idee en hij heeft daarom geen toestemming gegeven. Hij heeft het verleden allang losgelaten en richt zich alleen op [de minderjarige] , aldus de man ter zitting.
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag te bekrachtigen. Terugkomen op het eerder door de raad gegeven advies tot gezamenlijk gezag zou de positieve ontwikkelingen geen recht doen. Daarnaast is het in het belang van [de minderjarige] dat de man betrokken is en zich onafhankelijk van de vrouw kan laten informeren door bijvoorbeeld school.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat partijen sinds 2017 in het vrijwillige kader worden ondersteund door de GI, dat zij in 2017 met behulp van de GI veiligheidsafspraken hebben gemaakt en in onderling overleg de door de rechtbank op 22 juli 2015 bepaalde omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] hebben uitgebreid naar maandag 12:00 uur tot 19:00 uur en van donderdagochtend 9:00 uur tot zaterdagavond 18:00 uur. Sinds juni 2018 gaat [de minderjarige] naar school. In het onder rechtsoverweging 3.6 vermelde kort gedingvonnis van 10 juli 2019 is de vrouw veroordeeld tot nakoming van een voorlopige omgangsregeling van vrijdag uit school tot zaterdag 18:00 uur, en is de raad verzocht advies uit te brengen over het gezag en de omgang. Partijen hebben enkele weken na dat kort gedingvonnis in onderling overleg nadere afspraken gemaakt over de omgangsregeling. De raad heeft het verzochte onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. In het op 17 januari 2020 opgemaakte rapport heeft de raad geadviseerd partijen gezamenlijk met het gezag te belasten en een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft elke woensdag uit school tot donderdagochtend naar school en eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school, alsmede gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen. De raad heeft naar aanleiding van een actualisatie in een nadien aan de rechtbank gedateerde brief van 4 juni 2020 geconcludeerd het eerder gegeven raadsadvies te handhaven.
Op 11 februari 2020 is [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI. Partijen zijn in de zomer van 2020 gestart met het hulpverleningstraject Parallel Ouderschap bij de Blauwe Beer. Uit een door de man in hoger beroep overgelegd e-mailbericht van de gezinsmanager van 18 november 2020 blijkt dat de gezinsmanager het voornemen heeft de ondertoezichtstelling niet te verlengen. In het emailbericht schrijft de gezinsmanager dat de hulpverlening bij de Blauwe Beer loopt, dat [de minderjarige] goed en gezond opgroeit en dat de communicatie tussen partijen via de mail over het algemeen goed verloopt. Het lukt de ouders om afspraken te maken en elkaar te informeren met betrekking tot essentiële zaken aangaande [de minderjarige] . De gezinsmanager verwacht dat de ouders met ondersteuning van de Blauwe Beer de zaken rond [de minderjarige] kunnen regelen. Uit een eveneens door de man in hoger beroep overgelegd e-mailbericht van de gezinsmanager van 29 januari 2021 is voorts gebleken dat partijen in staat zijn om precaire onderwerpen, met name de zorgen van de vrouw over mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag, op een goede manier met elkaar te bespreken. De ondertoezichtstelling is op 11 februari 2021 geëindigd en de GI blijft in een preventief kader betrokken bij partijen en [de minderjarige] .
5.9
Partijen zijn het erover eens dat het goed gaat met [de minderjarige] . Partijen zijn - ook na een incident in juni 2019 - in staat gebleken gezamenlijke beslissingen ten aanzien van [de minderjarige] te nemen. Met ondersteuning van de Blauwe Beer werken partijen aan de verbetering van hun onderlinge communicatie, waarin zij vorderingen hebben gemaakt en waarover zij tot heldere afspraken zijn gekomen. Zoals door de vrouw wordt onderkend, heeft [de minderjarige] goed contact met de man. Gelet op het voorgaande acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de man mede met het gezag over haar wordt belast. De door de vrouw ter zitting in hoger beroep aangedragen voorbeelden van situaties waarin het gezamenlijk gezag tot problemen zou leiden, zijn voor het hof geen aanleiding voor een ander oordeel, nu niet is gebleken dat in de geschetste situaties het belang van [de minderjarige] in het geding is. Daarbij komt dat de man ter zitting een naar het oordeel van het hof plausibele verklaring heeft gegeven over zijn weigering de vrouw toestemming te verlenen om in december jongstleden met [de minderjarige] op vakantie te gaan. Ook uit de door de vrouw in hoger beroep overgelegde verklaringen van haar familieleden kan niet worden geconcludeerd dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. De vraag of de man al dan niet de biologische vader is van [het kind] is niet relevant voor hetgeen thans ter beoordeling aan het hof voorligt en blijft derhalve buiten bespreking. Gelet op het voorgaande is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader dient te worden toegewezen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking niet bepaald dat de beschikking van dit hof van 1 maart 2016 zal worden gewijzigd. Het hof zal dit alsnog doen. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen, onder verbetering van de rechtsgronden als na vermeld.
Het hof wenst partijen mee te geven dat wat betreft de communicatie met onder meer de school van [de minderjarige] (vooraf) overleg tussen hen noodzakelijk is en zij dan ook in het belang van [de minderjarige] en voor zover nodig met ondersteuning van de Blauwe Beer dienen te blijven werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie.
incidenteel hoger beroep – omgangsregeling
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: omgangsregeling) kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en onder a BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.11
De man verzoekt uitbreiding van de doordeweekse omgang en voert daartoe – samengevat – aan dat hij en [de minderjarige] vanwege zwemles op woensdag enkel in de avond een paar uur quality time hebben, hetgeen te kort is. Daarnaast wenst de man meer bij [de minderjarige] betrokken te zijn en heeft hij zorgen over de situatie bij de vrouw. De vrouw lijkt overbelast; zij werkt in de avonduren en is vaak in het buitenland voor haar werk. [de minderjarige] heeft aangegeven dat zij soms alleen wordt gelaten met een hond. De man heeft bovendien vernomen dat gezamenlijke vrienden hun kinderen niet bij de huidige partner van de vrouw willen achterlaten. Daarbij komt dat [de minderjarige] de gezinsmanager heeft laten weten dat zij het fijn vindt wanneer zij bij hem is, aldus de man.
5.12
De vrouw verzet zich tegen de door de man verzochte uitbreiding van de omgangsregeling en voert daartoe – samengevat – aan dat de verzochte regeling te onrustig is voor [de minderjarige] en dat de uitspraken van de man over (de situatie bij) de vrouw onjuist zijn. De vrouw werkt drie dagen per week tijdens normale kantooruren. Daarentegen is niet duidelijk wie er bij de man thuis voor [de minderjarige] zal zorgen wanneer Corona niet langer in de weg staat aan de pokeractiviteiten van de man in de avonduren. De moeder van de man heeft nare berichten gestuurd aan de vrouw en haar moeder, die de politie naar Veilig Thuis heeft doorgestuurd. De vrouw is bezorgd dat de negatieve bejegening van haar en haar moeder door de man en zijn moeder invloed zal hebben op [de minderjarige] indien [de minderjarige] teveel bij de man verblijft, aldus de vrouw.
5.13
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling te bekrachtigen. Er zijn positieve ontwikkelingen maar deze zijn heel pril. Een uitbreiding van de omgang waar de vrouw niet achter kan staan kan aanleiding zijn tot teveel frictie. De raad raadt aan dat de ouders hun inspanningen richten op dat wat nu nodig is en dat wellicht in de toekomst de omgang met de vader kan worden uitgebreid. [de minderjarige] is nu zes jaar en ze ontwikkelt zich; kinderen tussen de zes en twaalf jaar maken grote stappen en dat kan vragen om stappen in de zorgregeling. Op termijn zou er een zorgregeling moeten zijn die het meest in het belang van het kind is en door beide ouders wordt gedragen, aldus de raad.
5.14
Het hof overweegt dat partijen uitvoering geven aan de door de rechtbank vastgestelde regeling, dat deze regeling op zichzelf goed verloopt en dat het thans goed gaat met [de minderjarige] . Beide ouders zijn betrokken en geven aan het beste te willen voor [de minderjarige] . Het hof overweegt voorts dat de door de man geuite zorgen over de situatie bij de vrouw door haar gemotiveerd zijn weersproken. Zoals blijkt uit de door partijen begin 2021 gemaakte communicatie-afspraken is in dat kader sprake van positieve, doch recente en prille ontwikkelingen. Gezien al deze omstandigheden is het hof met de raad van oordeel dat er op dit moment geen ruimte is voor uitbreiding van de omgangsregeling. Uitbreiding van de omgang zonder dat beide ouders het ermee eens zijn zou tot frictie kunnen leiden, wat afbreuk zou kunnen doen aan de positieve ontwikkelingen. De huidige situatie dient zich te bestendigen en partijen moeten ruimte krijgen om hun inzet voor een goede onderlinge communicatie en het ontwikkelen van mogelijkheden om afspraken over [de minderjarige] te maken verder vorm te geven. Voor [de minderjarige] en partijen is nu een periode van rust nodig, hetgeen ook inhoudt duidelijkheid en regelmaat van de omgangsregeling. Het hof kan zich voorstellen dat de man nu op woensdag weinig quality time met [de minderjarige] heeft maar acht dit, gelet op het voorgaande, onvoldoende om thans een uitbreiding van de omgangsregeling te bepalen.
Het hof zal derhalve de bestreden beschikking ten aanzien van de omgang bekrachtigen.
5.15
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2020, met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2016 voor zover daarin is beslist dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] is beëindigd en het gezag alleen aan de vrouw toekomt;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking tot over uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. J.F. Miedema en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 11 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.