ECLI:NL:GHAMS:2021:1486

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.276.634/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige en vaststelling zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige dochter naar [plaats B]. De rechtbank had eerder dit verzoek afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. De vrouw stelde dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de nabijheid van haar ouders en de mogelijkheid om een betaalbare woning te vinden. De man, verweerder in deze zaak, betwistte de noodzaak van de verhuizing en vreesde dat dit de omgang met de minderjarige zou bemoeilijken. Het hof heeft overwogen dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de belangen van de minderjarige, die al in [plaats B] woont, niet gediend zouden zijn met de verhuizing. Het hof heeft de vrouw ook verplicht om terug te verhuizen naar de omgeving van [plaats A] binnen een termijn van voor 1 september 2021. Daarnaast heeft het hof een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige bij de man verblijft op bepaalde dagen en de vrouw toestemming heeft gekregen om de minderjarige in te schrijven bij een consultatiebureau en kinderopvang in [plaats B] tot de terugverhuizing. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.276.634/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/671397 / FA RK 19-5267 (HE/PvB)
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K. Beumer te Brielle,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam.
Als belanghebbende is mede aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ),
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 29 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 7 april 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van bovengenoemde beschikking van 29 januari 2020 (zaak met zaaknummer: 200.276.634/01). Daarbij heeft zij verzocht om de werking van een gedeelte van die beschikking te schorsen (zaak met zaaknummer: 200.276.634/02).
2.2
Bij beschikking van dit hof van 30 juni 2020 is de werking van de bestreden beschikking geschorst voor zover daarin is bepaald dat de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vanaf 11 april 2020 wordt uitgebreid, met dien verstande dat de uitbreiding beperkt blijft als volgt: het hof bepaalt dat naast de huidige zorgregeling, waarbij de man [de minderjarige] eenmaal per week op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij zich heeft, tussen de man en [de minderjarige] wekelijks een extra omgangsmoment plaatsvindt gedurende vier uur op een tussen partijen in onderling overleg te bepalen doordeweekse dag. Daarnaast heeft het hof de raad verzocht, ten behoeve van de hoofdzaak (zaak met zaaknummer 200.276.634/01), een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen omtrent de volgende vragen:
1. Welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man?
2. Zijn er factoren die deze omgang belemmeren? Zo ja, welke zijn dat en in hoeverre doen deze zich voor bij [de minderjarige] , bij de man en bij de vrouw? Zijn deze factoren op te heffen en, zo ja, hoe en op welke termijn?
3. Hoe dient de zorgregeling qua vorm en frequentie, in het belang van [de minderjarige] , vormgegeven te worden?
2.3
De man heeft op 20 augustus 2020 een verweerschrift in het hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 23 september 2020 met een bijlage, ingekomen op 24 september 2020;
- een brief van de zijde van de man van 29 september 2020, ingekomen op 30 september 2020;
- een brief van de zijde van de man van 16 oktober 2020, ingekomen per faxbericht op 18 oktober 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 19 oktober 2020 met een bijlage, ingekomen per e-mailbericht op dezelfde datum;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 26 oktober 2020, ingekomen per e-mailbericht op dezelfde datum;
- een rapport van de raad van 30 oktober 2020, ingekomen op 2 november 2020;
- een brief van de zijde van de man van 22 januari 2021 met bijlagen, ingekomen per faxbericht op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 januari 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde man van 29 januari 2021 met een bijlage, ingekomen per e-mailbericht op dezelfde datum.
2.5
Bij voornoemd journaalbericht van 23 september 2020 heeft mr. Beumer verzocht om de bij beschikking van 30 juni 2020 geformuleerde onderzoeksvragen aan de raad uit te breiden. Bij de hierboven genoemde brief van 16 oktober 2020 heeft mr. Rosier hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft partijen op 3 november 2020 (telefonisch) meegedeeld dat het verzoek om uitbreiding van de onderzoeksvragen wordt afgewezen.
2.6
Bij voornoemd journaalbericht van 29 januari 2021 heeft mr. Rosier verzocht om ofwel de bijlagen bij het hierboven genoemde journaalbericht van 22 januari 2021 van de zijde van de vrouw (producties 30 tot en met 49) buiten beschouwing te laten vanwege te late indiening ofwel haar schriftelijke analyse van deze producties namens de man, ingediend als bijlage bij het journaalbericht van 29 januari 2021, in de procedure mee te nemen. Het hof heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling - evenals voorafgaand daaraan op 2 februari 2021 (telefonisch) - meegedeeld dat weliswaar geen sprake is van te late indiening aan de zijde van de vrouw, maar dat het hof de (te late) schriftelijke analyse van de man zal toelaten, gelet op de omvang van de door de vrouw op 22 januari 2021 ingediende bijlagen . Voorts heeft het hof meegedeeld dat een uitbreiding van de spreektijd tijdens de mondelinge behandeling gelet op het voorgaande niet aan de orde is.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers
.
De advocaten hebben ieder ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vrouw en de man (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2019 te Amsterdam. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 20 november 2019 is een voorlopige zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald, inhoudende dat:
- vanaf 27 oktober 2019 gedurende één uur omgang tussen de man en [de minderjarige] zal plaatsvinden op zondag, de eerste keer in [plaats B] in de woning en onder begeleiding van [X] . De tweede keer zal de omgang plaatsvinden in [plaats A] bij de man thuis, waarbij [Y] [de minderjarige] in ontvangst neemt en de omgang zal begeleiden;
- vervolgens gedurende zes weken omgang plaatsvindt op woensdag of vrijdag en op zondag gedurende telkens één uur, waarbij in beginsel de omgang de ene keer in [plaats B] en de andere keer in [plaats A] zal plaatsvinden, eveneens onder begeleiding en in de woning van [X] en onder begeleiding van [Y] in de woning van de man;
- de tijdstippen en de locatie door de ouders in overleg met [X] en [Y] worden bepaald, waarbij de schema’s van [Y] en [X] leidend zijn.
De behandeling is verder aangehouden tot een zitting in december 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw bepaald. Daarnaast is - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek van de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar de gemeente [plaats B] te verhuizen, afgewezen. De rechtbank heeft de vrouw tot september 2020 gegeven om terug te verhuizen naar de omgeving van [plaats A] . In dit kader heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de man [de minderjarige] bij zich heeft:
- op Eerste Kerstdag 2019: van 11.00 uur tot 15.00 uur;
- met ingang van de datum van de beschikking: eenmaal per week op zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur;
- met ingang van 1 maart 2020: eenmaal per week op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur;
- met ingang van 11 april 2020: in de ene week, zijnde de oneven weken, van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur en in de andere week, zijnde de even weken, van zondag 10.00 uur tot 16.00 uur;
- vanaf 1 september 2020: eenmaal per veertien dagen in de oneven weken van vrijdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur, alsmede elke woensdag van 10.00 uur tot 16.00 uur;
waarbij de ouders in onderling overleg kunnen afwijken van de hiervoor vermelde dagen en tijdstippen en waarbij de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt en weer bij de man ophaalt.
Daarnaast is aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] naar het consultatiebureau te gaan, gevestigd aan [adres 1] te [plaats B] , en om [de minderjarige] in te schrijven bij kinderopvang [kinderopvang] , gevestigd aan [adres 2] te [plaats B] , uiterlijk tot 1 september 2020 of zoveel eerder als de vrouw terug is verhuisd naar [plaats A] of naar een plaats binnen een straal van 30 kilometer van de woning van de man.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de door de man verzochte zorgregeling van 50/50, als verwoord onder 2.7 van zijn inleidend verzoekschrift, af te wijzen en de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedtaken te bepalen aldus dat [de minderjarige] bij de man verblijft op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur, onder gelasting van een onderzoek door de raad naar de aard en frequentie van de definitieve zorgregeling, althans onder gelasting van een onderzoek door een nader door het hof te benoemen bijzondere curator;
- te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om met [de minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen;
- te bepalen dat aan de vrouw voor onbepaalde tijd toestemming wordt verleend om [de minderjarige] in te schrijven en ingeschreven te houden bij een consultatiebureau en kinderopvang te [plaats B] .
4.3
De man verzoekt, na aanvulling van het petitum in het verweerschrift met een zelfstandig tegenverzoek bij brief van 22 januari 2021, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de verzoeken van de vrouw af te wijzen;
2. een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man vast te stellen conform het advies van de raad, waarbij tevens de volgende vakantieregeling wordt vastgesteld:
  • zolang [de minderjarige] nog niet naar school gaat, zal [de minderjarige] vijf weken per jaar met de man vakantie vieren, waarbij de man een week in het voorjaar, een week in het najaar, een week rond kerst en oud-en-nieuw en twee aaneengesloten weken in de zomer heeft;
  • op het moment dat [de minderjarige] naar school gaat en de ouders binnen een straal van 30 kilometer van elkaar vandaan wonen, worden de schoolvakanties bij helfte verdeeld:
  • mocht de vrouw verder dan 30 kilometer van [plaats A] wonen, zal [de minderjarige] alle vakanties met uitzondering van de zomervakantie en de kerstdagen bij de man verblijven. De zomervakantie zal bij helfte worden verdeeld en de feestdagen rond de kerstvakantie worden tussen de ouders gedeeld, waarbij de man tenminste een volle week met [de minderjarige] kan doorbrengen;
3. voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming verhuizing
5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats B] magverhuizen en haar daar bij het consultatiebureau en een kinderopvang mag inschrijven.
5.2
De vrouw stelt dat de rechtbank haar ten onrechte geen vervangende toestemming heeft verleend om met [de minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen. In [plaats B] kan zij beroep doen op haar ouders en familie als zij opvang nodig heeft voor [de minderjarige] . Haar vrienden in [plaats A] werken allen en kunnen geen opvang bieden. Haar loopbaan wenst de vrouw in [plaats B] voort te zetten. Door de spanning die de huidige situatie met de man meebrengt, is de vrouw op dit moment arbeidsongeschikt. Ook wordt haar dienstverband waarschijnlijk beëindigd. De vrouw heeft berichten overgelegd van de vele makelaars waarmee zij contact heeft gehad, waaruit blijkt dat in (de omgeving van) [plaats A] geen geschikte woonruimte voor haar beschikbaar is of op korte termijn komt. De wachttijd voor een sociale huurwoning bedraagt meerdere jaren en een geschikte huurwoning in de vrije sector of koopwoning is voor de vrouw onbetaalbaar (zelfs met haar deel van de overwaarde van de gemeenschappelijke woning). In [plaats B] kan zij wel op korte termijn geschikte en betaalbare woonruimte vinden. Verder vormt (de omgeving van) [plaats B] , in de nabijheid van haar ouders, een veilige omgeving voor de vrouw. Gelet op het huiselijk geweld dat zich heeft voorgedaan, voelt de vrouw zich niet veilig in de buurt van de man. Als primaire verzorger van [de minderjarige] is het belangrijk dat het goed gaat met de vrouw. Ook voor [de minderjarige] is [plaats B] een vertrouwde omgeving, nu zij hier woont en naar het kinderdagverblijf gaat sinds zij twee maanden oud is. Van vermindering van contact tussen de man en [de minderjarige] is geen sprake aangezien zij eerder nauwelijks contact hadden en dit nu pas begint te lopen. Wat betreft de omgang als [de minderjarige] straks naar school gaat, maakt het niet uit dat de vrouw en [de minderjarige] in [plaats B] wonen. Gelet op het continurooster dat de meeste scholen nu hebben, zal omgang doordeweeks ook niet mogelijk zijn als zij binnen een straal van 30 kilometer van de woning van de man wonen. Verder is de vrouw bereid de man tegemoet te komen qua reizen en heeft zij [de minderjarige] tot nu toe altijd gebracht en gehaald. Hiermee samenhangend moet volgens de vrouw de door de rechtbank verleende vervangende toestemming om met [de minderjarige] naar het consultatiebureau in [plaats B] te gaan en om haar in te schrijven bij een kinderopvang aldaar in tijd onbeperkt zijn.
5.3
De man is van mening dat de rechtbank terecht geen vervangende toestemming aan de vrouw heeft verleend voor de verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats B] . Er bestaat geen noodzaak voor de vrouw om naar [plaats B] te verhuizen. Zij heeft een baan in [plaats A] en mocht zij deze verliezen, dan zijn in [plaats A] en omgeving voldoende mogelijkheden om een andere baan te vinden. Wanneer zij weer in de buurt woont, kan de man bijspringen wat betreft de opvang van [de minderjarige] . Het baart de man zorgen dat de vrouw niet van mening lijkt te zijn dat het contact tussen de man en [de minderjarige] moet worden opgebouwd en uitgebreid en dat zij niet wil meewerken aan een traject tot verbetering van de communicatie. Juist omdat [de minderjarige] nu nog zo jong is, moet de hechting met de man goed tot stand worden gebracht; de verhuizing staat dit in de weg. Er bestaat gegronde vrees dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] ernstig zal worden beperkt door de verhuizing. Te meer nu alleen al het opstarten van de door het hof bepaalde voorlopige regeling zes weken heeft geduurd. Wat betreft de doordeweekse omgang als [de minderjarige] straks naar school gaat, heeft de man gemeld bereid te zijn om in de richting van de vrouw te verhuizen mits zij in de buurt van [plaats A] zou komen wonen. Naar [plaats B] verhuizen is geen optie voor de man, want hij werkt bij de gemeente [plaats A] en is derhalve economisch afhankelijk van [plaats A] . De man vraagt zich af of de vrouw serieuze pogingen heeft ondernomen om woonruimte in [plaats A] te vinden. Sinds het indienen van het hoger beroep heeft de man genoeg geschikte en betaalbare woningen voorbij zien komen. Bovendien heeft hij aangeboden de vrouw hierbij te helpen door de overwaarde van de gemeenschappelijke woning aan haar ter beschikking te stellen ten behoeve van de aankoop van een woning of door mee te tekenen op het contract voor een huurwoning. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht de vervangende toestemming voor het consultatiebureau en het kinderdagverblijf in tijd beperkt.
5.4
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De grote afstand tussen de woonplaatsen van de ouders die de verhuizing met zich brengt, acht de raad niet in het belang van [de minderjarige] . Weliswaar is [de minderjarige] nog heel jong en gaat ze nog niet naar school, maar als ze straks naar school gaat en een eigen sociaal netwerk gaat opbouwen, wordt het steeds ingewikkelder voor haar om goed contact met haar beide ouders te hebben. Daarom adviseert de raad om de vrouw geen vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats B] te verlenen. De raad acht het raadzaam als de ouders hulp gaan zoeken ter verbetering van hun verstandhouding. Hoewel de overdracht in het kader van de zorgregeling inmiddels rustig verloopt, waarvan het positieve effect ook direct bij [de minderjarige] merkbaar is, bestaan op het gebied van de onderlinge communicatie tussen de ouders nog zorgen. Het behoort tot hun verantwoordelijkheid als ouders van [de minderjarige] om het verleden een plek te geven en zo het juiste voorbeeld aan [de minderjarige] te geven, zodat zij kan opgroeien tot een evenwichtige volwassene.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
5.6
Volgens artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een geschil zoals dit, over de uitoefening van het gezamenlijke gezag, op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter volgens vaste rechtspraak aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en af te wegen. Het belang van het kind dient daarbij een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.7
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw na een incident tussen haar en de man in mei 2019 de gezamenlijke woning heeft verlaten en met [de minderjarige] bij haar ouders in [plaats B] is gaan wonen Het hof onderkent dat de vrouw steun en vertrouwelijkheid bij haar ouders heeft gezocht in een periode die zij als zeer moeilijk heeft ervaren. Dat voor de vrouw een noodzaak bestaat om op de lange termijn in [plaats B] te blijven wonen, heeft zij naar het oordeel van hof echter onvoldoende onderbouwd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij, hoewel zij oorspronkelijk uit [plaats B] afkomstig is, tijdens haar studie in [plaats C] heeft gewoond en daarna naar [plaats A] is verhuisd, waar zij twaalf jaar heeft gewoond. De vrouw was dus al geruime tijd vertrokken uit [plaats B] en gesteld noch gebleken is dat zij voorafgaand aan voormeld incident de intentie heeft gehad zich weer in [plaats B] te vestigen. De omstandigheid dat zij in [plaats B] een beroep kan doen op haar ouders en familie als zij opvang nodig heeft voor [de minderjarige] , maakt een en ander niet anders. Dit is onvoldoende om tot een noodzaak voor verhuizing concluderen, nog daargelaten dat de man heeft toegezegd – zo nodig - te zullen bijspringen wat betreft de opvang van [de minderjarige] , wanneer de vrouw en zij weer in (de omgeving van) [plaats A] wonen Datzelfde geldt voor de mogelijkheid dat de vrouw bij een makelaarskantoor in [plaats B] kan gaan werken. De vrouw heeft in dit kader gesteld dat zij weliswaar nog steeds in dienst is bij een makelaarskantoor in [plaats A] , maar dat de kans bestaat dat haar dienstverband zal worden beëindigd, aangezien zij op dit moment ziek gemeld is en zich in een re-integratietraject bevindt bij voormeld makelaarskantoor in [plaats B] . De wens van de vrouw om haar loopbaan bij dit makelaarskantoor in [plaats B] voort te zetten, is begrijpelijk, maar maakt niet dat een verhuizing naar [plaats B] voor de vrouw noodzakelijk is, temeer nu zij niet dan wel onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij haar baan in [plaats A] inderdaad zal verliezen, laat staan dat in (de omgeving van) [plaats A] voor haar geen geschikte re-integratiemogelijkheden en kansen op een nieuwe baan zijn. Tot slot is het hof van oordeel dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om woonruimte in (de omgeving van) [plaats A] te vinden. Daarbij acht het hof van groot belang dat de man heeft aangegeven bereid te zijn om binnen een straal van 30 kilometer van [plaats A] in de richting van de vrouw te verhuizen, en de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond dat ook binnen die straal geen passende woonruimte te vinden is. Dit alles maakt dat de noodzaak voor de vrouw voor een verhuizing naar [plaats B] niet is komen vast te staan.
5.8
Ten aanzien van het belang van [de minderjarige] overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat [de minderjarige] sinds zij twee maanden oud is in [plaats B] woont en daar naar de kinderopvang gaat. Terecht merkt de vrouw derhalve op dat [plaats B] een voor [de minderjarige] vertrouwde omgeving is. Dit hoeft naar het oordeel van het hof echter niet in de weg te staan aan een terugverhuizing naar (de omgeving van) [plaats A] , aangezien [de minderjarige] nog zeer jong is (zij is twee jaar oud) en derhalve nog flexibel is. In dit verband wijst het hof op het raadsrapport van 30 oktober 2020 naar aanleiding van de door het hof bij beschikking van 30 juni 2020 geformuleerde vragen. In het onderzoek door de raad is de vraag naar het belang van de verhuizing voor [de minderjarige] weliswaar niet aan de orde gekomen, doch de raad heeft wel geadviseerd omtrent de mogelijkheden van een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man. In dat kader heeft de raad geconcludeerd dat bij [de minderjarige] geen zorgen worden gezien in haar ontwikkeling of in de omgang met vader en dat geen contra-indicaties bestaan voor een uitbreiding van de zorgregeling en opvoedingstaken. Daarentegen is ter zitting in hoger beroep duidelijk geworden dat [de minderjarige] last heeft van de lange reistijd tussen [plaats B] en [plaats A] . Zij heeft na deze reis altijd tijd nodig om bij te komen. Het hof voorziet dat de lange reis(tijd) als gevolg van het vertrek van de vrouw naar [plaats B] alleen maar meer belastend voor [de minderjarige] zal worden als zij straks naar school gaat en buitenschoolse activiteiten in haar leven zullen komen, zoals hobby’s, sport en/of spelen met andere kinderen. Samen met de raad is het hof daarom van oordeel dat een verhuizing naar [plaats B] niet in het belang van [de minderjarige] is en dat bovendien geen contra-indicaties bestaan voor een terugverhuizing naar (de omgeving van) [plaats A] .
5.9
Wat betreft het belang van de man en [de minderjarige] om regelmatig contact met elkaar te hebben en te behouden, overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 1:247 lid 4 BW heeft een kind recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide gezagsouders, ook na het uiteengaan van de ouders. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien dit in het belang van het kind is. Het uitgangspunt van deze gelijkwaardigheid verzet zich dan ook in voorkomend geval niet tegen een door de rechter in het belang van het kind te geven vervangende toestemming voor een verhuizing van het kind met de ouder bij wie het zijn hoofdverblijfplaats heeft. Wel zal de rechter bij zijn beoordeling van een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van het kind erop moeten toezien dat ook in de situatie die na de verhuizing van het kind zal ontstaan, aan voornoemde gelijkwaardigheid zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Gelet op het voorgaande acht het hof de vrees van de man dat een verhuizing in de weg staat aan het tot stand brengen van een goede band tussen de man en [de minderjarige] en dat het contact tussen hen door de verhuizing aanzienlijk zal worden beperkt, gegrond, gelet op de grote reisafstand tussen [plaats A] en [plaats B] en de leeftijd van [de minderjarige] . De man heeft een wettelijk erkend belang bij een actieve rol in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Een verhuizing naar [plaats B] zal hier een grote inbreuk op maken. In dit verband gaat het hof voorbij aan de stelling van de vrouw dat van vermindering van contact tussen de man en [de minderjarige] geen sprake is, aangezien zij eerder nauwelijks contact hadden en dit nu pas begint te lopen, nu deze situatie door de vrouw zelf is veroorzaakt als gevolg van haar abrupte vertrek in mei 2019 naar [plaats B] . Hierbij neemt het hof wederom in aanmerking dat tijdens het onderzoek van de raad naar de zorgregeling de zorgen van de vrouw over de veiligheid van [de minderjarige] bij de man niet zijn bevestigd. Dat de vrouw bereid is om de man tegemoet te komen wat betreft het reizen door [de minderjarige] te halen en te brengen, staat naar het oordeel van het hof niet in verhouding tot de inbreuk die de verhuizing maakt op de hierboven genoemde belangen, mede in het licht van het feit dat de vrouw de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft aangetoond, zoals hiervoor overwogen. Tot slot ziet het hof niet in waarom doordeweeks contact tussen de man en [de minderjarige] , als zij straks naar school gaat, ook niet mogelijk zou zijn wanneer de vrouw in (de omgeving van) [plaats A] zou wonen, zoals de vrouw stelt. Daarbij wijst het hof opnieuw erop dat de man heeft aangegeven bereid te zijn om in de richting van de vrouw te verhuizen mits zij in de buurt van [plaats A] zou komen wonen.
5.1
Al het voorgaande overziend, is het hof van oordeel dat de belangen die gemoeid zijn bij het niet verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing naar [plaats B] zwaarder wegen dan de belangen bij verhuizing. Het hof zal het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats B] dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Dit brengt mee dat de vrouw terug zal moeten verhuizen naar (de omgeving van) [plaats A] . Tegen de door de rechtbank bepaalde straal van 30 kilometer van de woning van de man waarbinnen de vrouw een woning dient te vinden, is niet gegriefd, zodat het hof hiervan zal uitgaan. Het hof acht het net als de rechtbank redelijk om de vrouw hiervoor een termijn te geven, te weten tot 1 september 2021.
5.11
Gelet op het voorgaande zal het hof de verzoeken van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij een consultatiebureau en kinderopvang te [plaats B] slechts toewijzen voor de periode dat zij nog in [plaats B] wonen, uiterlijk tot 1 september 2021 of zoveel eerder als de vrouw is terugverhuisd naar (de omgeving van) [plaats A] , nu het hof het in het belang van (de ontwikkeling van) [de minderjarige] acht dat zij in die periode nog in haar woonplaats door het consultatiebureau kan worden gezien en naar een kinderopvang kan gaan. Voor het overige zal het hof deze verzoeken van de vrouw afwijzen.
Zorgregeling
5.12
Voorts dient het hof een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] te bepalen. Ook moet het hof beslissen op het zelfstandig verzoek van de man om een vakantieregeling vast te stellen.
5.13
In meergenoemd rapport van 30 oktober 2020 adviseert de raad het hof de volgende zorgregeling vast te leggen:
- als de ouders binnen een straal van 10 kilometer van elkaar komen te wonen: [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdagmiddag tot maandagmiddag bij de man en elke week op woensdag met een overnachting van dinsdag op woensdag of woensdag op donderdag;
- als de ouders binnen een straal van 10 tot 30 kilometer van elkaar komen te wonen: [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdagmiddag (eind van de middag) tot zondagmiddag (eind van de middag) bij de man, alsmede elke week een dagdeel op woensdag;
- als de vrouw en [de minderjarige] in [plaats B] blijven wonen: [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdagmiddag (eind van de middag; moment van aankomst in [plaats A] ) tot zondag 16.00 uur (moment van vertrek naar [plaats B] ) bij de man, alsmede op de woensdag na het omgangsweekend van 10.00 uur (aankomst in [plaats A] ) tot 16.00 uur (vertrek naar [plaats B] ).
Daarnaast ziet de raad geen contra-indicatie om de huidige regeling (zie rechtsoverweging 2.2) al na de zitting in hoger beroep uit te breiden naar een weekendregeling, in afwachting van de beschikking van het hof. De opbouw hiervan moet als volgt zijn:
- weekend 1 en 2: zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij de man;
- weekend 3: bij de vrouw (naar het hof begrijpt);
- weekend 4 en 5: zaterdag van 10.00 uur tot zondag 14.00 uur bij de man;
- weekend 6: bij de vrouw;
- weekend 7: vrijdag eind van de middag tot zondag 16.00 uur bij de man.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad aanvullend toegelicht dat, naast het voorstel om het contact in het weekend al direct op te bouwen, het wekelijkse contact op woensdagmiddag (dat plaatsvindt sinds de beschikking van dit hof van 30 juni 2020) ook moet worden uitgebreid van vier uur naar zes uur gelet op de belasting die de lange reistijd voor [de minderjarige] met zich brengt. Voorts heeft de raad – overeenkomstig zijn rapport - meegedeeld dat bij beide ouders geen enkele contra-indicatie wordt gezien in het contact met [de minderjarige] . Zij zijn ieder goed in staat om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Het is voor [de minderjarige] , die van haar beide ouders afstamt, van belang om zoveel mogelijk contact met hen allebei te hebben en hen in verschillende situaties mee te maken. Daarbij hoort ook een vakantieregeling.
5.14
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard zich te kunnen vinden in het advies van de raad wat betreft de situatie dat zij met [de minderjarige] in [plaats B] mag wonen en voor de situatie dat de ouders binnen een straal van groter dan 10 kilometer en kleiner dan 30 kilometer van elkaar komen te wonen, alsmede de door de raad geadviseerde opbouwregeling. De vrouw kan zich echter niet verenigen met het advies van de raad ten aanzien van de zorgregeling wanneer de ouders binnen een straal van 10 kilometer van elkaar komen te wonen, omdat zij dit een te grote uitbreiding vindt in uren en zorgtaken ten opzichte van de huidige zorgregeling en nog onvoldoende vertrouwen heeft in de opvoedkwaliteiten van de man. De vrouw heeft nog veel last van het huiselijk geweld dat zich heeft voorgedaan en is bang dat de man [de minderjarige] iets zal aandoen.
5.15
De man is het eens met het advies van de raad en de zorgregelingen zoals die zijn voorgesteld. De man herkent zich niet in het beeld dat de vrouw van hem schetst. De strafzaak is geseponeerd bij gebrek aan bewijs, een psycholoog heeft geconstateerd dat de man niet agressief is en ook de raad heeft de door de vrouw ervaren onveiligheid voor [de minderjarige] niet bevestigd. Het contact tussen de man en [de minderjarige] is vanaf het begin zonder problemen verlopen. De vrouw bekijkt alleen haar eigen belang, maar het belang van [de minderjarige] om frequent contact te hebben met haar vader moet voorgaan.
5.16
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Evenals de raad acht het hof het in het belang van [de minderjarige] om met haar beide ouders een goed en uitgebreid contact te hebben. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de raad zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de opvoedsituatie bij beide ouders en geen contra-indicaties dan wel andere zorgen of onveiligheden heeft geconstateerd. Daarbij komt dat [de minderjarige] nog zeer jong is en het voor haar identiteitsontwikkeling van belang is dat zij een compleet beeld heeft van de personen van wie zij afstamt. Het hof zal daarom aansluiten bij de door de raad geadviseerde zorgregeling. Nu het hof heeft bepaald dat de vrouw (in ieder geval) binnen een straal van 30 kilometer van de woning van de man moet gaan wonen, leidt dit tot de volgende zorgregeling:
- als de ouders binnen een straal van 10 kilometer van elkaar komen te wonen (zowel voor de situatie dat de vrouw binnen een straal van 10 kilometer van de man komt te wonen, als de situatie dat de man zou verhuizen naar een woning binnen een straal van 10 kilometer van de toekomstige woning van de vrouw): [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdagmiddag tot maandagmiddag bij de man, alsmede elke week op woensdag met een overnachting van dinsdag op woensdag of woensdag op donderdag;
- als de ouders binnen een straal van 10 tot 30 kilometer van elkaar komen te wonen: [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdagmiddag (eind van de middag) tot zondagmiddag (eind van de middag) bij de man, alsmede elke week een dagdeel op woensdag.
5.17
Vooruitlopend op de terugverhuizing van de vrouw, acht het hof het raadzaam om de zorgregeling alvast geleidelijk uit te breiden en zal het voorstel van de raad hierin volgen. Dit betekent dat [de minderjarige] na de datum van deze beschikking als volgt bij de man zal verblijven:
- op zondag 16 mei 2021 van 10.00 uur tot 16.00 uur;
- op zondag 23 mei 2021 van 10.00 uur tot 16.00 uur;
- van zaterdag 5 juni 2021 10.00 uur tot zondag 6 juni 2021 14.00 uur;
- van zaterdag 12 juni 2021 10.00 uur tot zondag 13 juni 2021 14.00 uur;
- hierna: om de week op vrijdagmiddag (einde van de middag) tot zondagmiddag (16.00 uur), voor het eerst in het weekend van vrijdag 25 juni 2021 tot zondag 27 juni 2021.
Daarnaast blijven de man en [de minderjarige] iedere week op woensdagmiddag contact met elkaar houden, waarbij het hof zal bepalen dat dit contact vanaf de datum van deze beschikking zal worden uitgebreid van vier uur naar zes uur. Gebleken is dat dit meer rust zal brengen voor [de minderjarige] , die na de lange reis van [plaats B] naar [plaats A] altijd tijd nodig heeft om bij te komen. Vanaf het moment dat de vrouw is terugverhuisd naar (de omgeving van) [plaats A] zal de zorgregeling gelden zoals hierboven in rechtsoverweging 5.16 weergegeven, afhankelijk van de straal tot de woning van de man waarbinnen de vrouw komt te wonen.
5.18
Ten aanzien van de door de man verzochte vakantieregeling overweegt het hof tot slot als volgt. Bij brief van 22 januari 2021 heeft de man het petitum in zijn verweerschrift aangevuld met een zelfstandig tegenverzoek, inhoudende de vaststelling van een vakantieregeling. De door hem verzochte regeling, zoals omschreven in rechtsoverweging 4.3 onder 2, houdt rekening met verschillende situaties en is toekomstbestendig, aldus de man.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen dit verzoek en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit verzoek voor het eerst in hoger beroep is gedaan, hetgeen op grond van artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet mogelijk is. Voor zover het hof het verzoek van de man beschouwt als een incidenteel hoger beroep, is dit te laat ingesteld omdat dit ingevolge artikel 358 lid 5 Rv slechts tot het moment van indiening van het verweerschrift had gekund, aldus de vrouw.
5.19
Nu de man ook in eerste aanleg verzoeken om een zorgregeling heeft gedaan, is zijn verzoek geen door artikel 362 Rv verboden zelfstandig tegenverzoek in hoger beroep. Het hof is evenwel van oordeel dat de man zijn verzoek, door dit eerst op 22 januari 2021 in te dienen, te laat heeft gedaan. Door dit verzoek zo kort voorafgaand aan de zitting in hoger beroep te doen, handelt de man in strijd met de goede procesorde, te meer nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen reeds enkele maanden (via een mediator) met elkaar in gesprek waren over een ouderschapsplan. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen. Daarbij overweegt het hof dat het goed zou zijn, indien partijen - al dan niet met hulp van de mediator - in onderling overleg een vakantieregeling afspreken.
5.2
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij is afgewezen het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats B] ;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw vóór 1 september 2021 met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar [plaats A] of naar een plaats binnen een straal van 30 kilometer van de woning van de man;
verleent de vrouw vervangende toestemming om [de minderjarige] in te schrijven bij een consultatiebureau en kinderopvang te [plaats B] , voor de periode uiterlijk tot 1 september 2021 of zoveel eerder als de vrouw terug is verhuisd naar [plaats A] of naar een plaats binnen een straal van 30 kilometer van de woning van de man;
bepaalt, tot de vrouw is terugverhuisd naar (de omgeving van) [plaats A] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus dat [de minderjarige] iedere woensdagmiddag gedurende zes uren bij de man verblijft en daarnaast bij de man verblijft:
- op zondag 16 mei 2021 van 10.00 uur tot 16.00 uur;
- op zondag 23 mei 2021 van 10.00 uur tot 16.00 uur;
- van zaterdag 5 juni 2021 10.00 uur tot zondag 6 juni 2021 14.00 uur;
- van zaterdag 12 juni 2021 10.00 uur tot zondag 13 juni 2021 14.00 uur;
- hierna: om de week op vrijdagmiddag (einde van de middag) tot zondagmiddag (16.00 uur), voor het eerst in het weekend van vrijdag 25 juni 2021 tot zondag 27 juni 2021.
bepaalt, vanaf 1 september 2021 of zoveel eerder als de vrouw terug is verhuisd naar [plaats A] of naar een plaats binnen een straal van maximaal 30 kilometer van de woning van de man, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
- als de ouders binnen een straal van 10 kilometer van elkaar komen te wonen: [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdagmiddag tot maandagmiddag bij de man, alsmede elke week op woensdag met een overnachting van dinsdag op woensdag of woensdag op donderdag;
- als de ouders binnen een straal van 10 tot 30 kilometer van elkaar komen te wonen: [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdagmiddag (eind van de middag) tot zondagmiddag (eind van de middag) bij de man, alsmede elke week een dagdeel op woensdag;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. A.R. Sturhoofd, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 11 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.