Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 oktober 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Suriname in 1982, was in eerste aanleg veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 mei 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid vernietigd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten, waaronder het weigeren mee te werken aan een ademanalyse en rijden tijdens een rijverbod. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had in de tussentijd in Panama gedetineerd gezeten en de raadsman pleitte voor een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat de tijd sinds de feiten verstreken was.
Het hof heeft uiteindelijk besloten om de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden op te leggen, maar heeft de tijd die de verdachte al in detentie heeft doorgebracht in mindering gebracht op deze straf. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de zaak met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten beoordeeld en heeft de ontzegging van de rijbevoegdheid als passend en geboden beschouwd.