ECLI:NL:GHAMS:2021:1433

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.287.633/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen na ontheffing uit het gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar kinderen, nadat de ouders ontheven zijn van het gezag. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, verzocht om een onbegeleide omgangsregeling met haar kinderen gedurende een weekend per maand. De kinderen, [kind 1] en [kind 2], wonen bij pleegouders en hebben hun mening over de omgangsregeling kenbaar gemaakt. De moeder heeft sinds januari 2021 onbegeleide omgang met de kinderen, maar de GI (gecertificeerde instelling) heeft de uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen, omdat dit volgens hen niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof overweegt dat de omgangsregeling geleidelijk moet worden opgebouwd, rekening houdend met de behoeften en wensen van de kinderen. De ouders hebben hun problemen aangepakt en zijn trouw in het nakomen van de omgangsregeling, maar het hof acht het nog te vroeg voor een structurele logeerregeling. De GI heeft een plan voor de opbouw van de omgangsregeling, dat aansluit bij de behoeften van de kinderen. Het hof benadrukt dat het aan de GI is om de omgang in samenspraak met de ouders en pleegouders te intensiveren, met inachtneming van de belangen van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.287.633/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/672728 / FA RK 19-5841
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt na te noemen minderjarigen:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ),
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] (hierna te noemen de vader);
- [pleegmoeder 1] en [pleegmoeder 2] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 7 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 december 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 7 oktober 2020.
2.2
De GI heeft op 22 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De minderjarigen [kind 1] en [kind 2] hebben hun mening per brief kenbaar gemaakt. De voorzitter heeft op de zitting de inhoud van deze brieven kort en zakelijk samengevat.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- [pleegmoeder 2] (de pleegmoeder);
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber.

3.De feiten

3.1
Voorafgaand aan het inmiddels op 5 februari 2016 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2006;
- [kind 2] , [in] 2008,
hierna samen genoemd: de kinderen.
De vader heeft beide kinderen erkend. Na de echtscheiding heeft hij aanvankelijk samen met de moeder het gezag behouden.
3.2
[kind 1] woont sinds 4 april 2008 bij de huidige pleegouders en [kind 2] woont vanaf haar geboorte bij de pleegouders.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 4 mei 2011 zijn de ouders ontheven van het gezag over de kinderen, welke uitspraak is bekrachtigd door het Gerechtshof Arnhem op 15 maart 2012. De GI is thans belast met de voogdij over de kinderen.
3.4
De moeder heeft sinds januari 2021 eens per acht weken gedurende drie uur omgang met de kinderen bij de pleegouders thuis zonder begeleiding. De vader ziet de kinderen eens per acht weken gedurende 1,5 uur onder begeleiding bij de Rading.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder de GI op te dragen dat er binnen drie maanden na de beschikking een onbegeleide omgangregeling zal zijn tussen de kinderen en de moeder gedurende een weekend per maand bij de moeder thuis, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof stelt voorop dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Dit recht van de niet met het gezag belaste ouder wordt gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit recht van het kind wordt door die laatstgenoemde bepalingen, en ook door artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU gewaarborgd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt het recht op omgang. Ontzegging van de omgang kan slechts plaatsvinden op de in artikel 1:377a, lid 3 BW genoemde gronden die gemeen hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De moeder bestrijdt dat uitbreiding van de omgang niet in het belang van de kinderen is en voert aan dat de rechtbank zich op oude informatie en verouderde rapportages heeft gebaseerd. De huidige omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder verloopt goed en zij is heel goed in staat om de contacten tussen haar en de kinderen adequaat in te vullen. Ook het contact met de pleegouders is goed. De ouders zijn al die jaren op tijd naar alle omgangsmomenten en alle gesprekken over de kinderen gekomen. In 2016 heeft de rechtbank al geoordeeld dat er een plan moet worden opgesteld om de omgangsregeling uit te breiden. De moeder hoort al jaren dat er ruimte is voor uitbreiding van de omgangsregeling in de toekomst, maar die uitbreiding komt er steeds niet. Dat heeft volgens de moeder te maken met het feit dat er steeds wisselende voogden met de zaak bezig zijn en dat de moeder zich dan telkens opnieuw moet bewijzen in haar gedrag naar de kinderen, de pleegouders en de GI. Daardoor heeft de moeder weinig vertrouwen dat in samenspraak met de GI op korte termijn tot een uitbreiding van de omgangsregeling zal worden gekomen. Daarom dient het hof een duidelijke opbouwregeling vast te stellen met als uiteindelijk doel dat de kinderen een weekend per maand gaan logeren bij de moeder.
5.3
De GI heeft aangevoerd dat de samenwerking met de ouders lange tijd niet goed is geweest en dat er vanuit de ouders veel aversie was tegen de uithuisplaatsing, maar dat dit nu veel minder is. De GI bevestigt dat de samenwerking tussen de moeder en pleegouders op dit moment goed is. De GI heeft ook reeds toegezegd dat wanneer de onbegeleide bezoeken van de moeder zich positief blijven ontwikkelen een intensivering van de bezoeken zal plaatsvinden. Dit zal dan in de vorm zijn van bijvoorbeeld uitstapjes met de kinderen in de woonomgeving van de kinderen, waarbij de tijdsduur van de bezoeken per keer bekeken zal worden. De moeder kan bijvoorbeeld bij de sportles komen kijken of een keer mee naar school met een voorstelling. De kinderen hebben desgevraagd aangegeven dat zij het logeren bij de moeder wel willen proberen. De GI staat daarvoor open als de kinderen hieraan toe zijn. De GI denkt hierbij aan incidenteel een nachtje tijdens een vakantie in plaats van structureel een heel weekend. Op dit moment komen de kinderen één keer per jaar twee uurtjes bij de moeder thuis. De overgang naar een structurele logeerregeling vindt de GI daarom op dit moment te groot. Het vertrouwen van de kinderen in hun moeder en een bepaalde mate van zelfstandigheid van de kinderen zijn nodig om de kinderen te laten logeren. De GI heeft er vertrouwen in dat als de positieve lijn zich doorzet er volgend jaar geprobeerd kan worden om een nachtje te logeren. De kinderen zijn dan zelfstandiger en in de tussentijd kan het vertrouwen in hun moeder groeien tijdens de onbegeleide bezoeken. Daarbij acht de GI het van belang dat de omgang langzaam opgebouwd wordt, zodat kan worden voorkomen dat de kinderen een negatieve ervaring hebben.
De wisselingen van voogden zijn zeker vervelend en niet helpend, maar het proces staat volgens de GI niet stil en de moeder hoeft niet telkens opnieuw te beginnen om welke uitbreiding dan ook vorm te kunnen geven in de contacten tussen haar en de kinderen. De pleegouders en de pleegzorgwerker zijn al vanaf het begin betrokken. Ze zijn dus heel vertrouwd, waardoor de moeder zich aan hen niet opnieuw hoeft te bewijzen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangesloten bij het standpunt van de GI. De GI heeft een plan voor de opbouw van de omgangsregeling dat aansluit bij de behoefte van de kinderen. Dat betekent dat de te nemen stappen in dat plan niet strak neergezet kunnen worden. Gekeken moet worden naar de wensen van de kinderen en wat er in hun belang mogelijk is om het contact met hun moeder uit te breiden en wanneer dat moet gebeuren.
5.5
[kind 1] heeft in haar brief aan het hof geschreven dat zij het leuk vindt om een keer logeren te proberen. [kind 2] heeft het hof geschreven dat zij het goed vindt zoals het nu gaat. Zij wil over een tijdje wel proberen te logeren, maar wil zelf bepalen wanneer.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat beide ouders op zwakbegaafd niveau functioneren en persoonlijke problematiek hadden.
[kind 1] heeft een verstandelijke beperking en bij haar is het Syndroom van Leri-Weill dyschondresteosis vastgesteld, waardoor ze kort van stuk is, kortere armen heeft en haar polsen een afwijkende stand hebben. Daarnaast is zij voor 90% blind aan één oog. Zeer recent is bij haar een stoornis in het autistisch spectrum geconstateerd. [kind 1] gaat sinds eind 2020 één keer per maand naar de zorgboerderij en zij staat op de wachtlijst om ook eens per maand te logeren op een andere zorgboerderij, hetgeen hoogstwaarschijnlijk pas in de zomervakantie 2021 gerealiseerd kan worden. Dit is mede voor [kind 2] van belang, zodat zij ook de nodige aandacht kan krijgen van de pleegouders.
[kind 2] is sfeergevoelig en sensitief en dat is lastig met een zus die heftig gedrag kan laten zien, [kind 2] ontwikkelt zich echter verder goed. Zij hockeyt drie keer per week en speelt in één van de betere teams.
De ouders hebben vanaf het moment van uithuisplaatsing begeleide omgang gehad met de kinderen. Eerst eens per vier weken en vervolgens eens per acht weken anderhalf uur. Doordat de samenwerking tussen de moeder enerzijds en de pleegouders en de GI anderzijds aanzienlijk is verbeterd, hetgeen een positieve uitwerking op het welzijn van de kinderen heeft gehad, kan de moeder de kinderen sinds oktober 2020 zonder begeleiding bij de pleegouders thuis bezoeken. De omgang tussen de kinderen en de moeder is vervolgens sinds januari 2021 uitgebreid naar drie uur onbegeleide omgang per acht weken bij de pleegouders thuis.
Ook bij de vader worden positieve ontwikkelingen gezien, waardoor ook voor hem eenzelfde traject zal worden gestart waarbij wordt gewerkt naar onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen.
De bezoeken verlopen goed binnen de huidige setting, frequentie en duur. De kinderen ervaren de bezoeken als prettig, maar vragen niet om uitbreiding. [kind 2] heeft tijdens het bezoek van de moeder af en toe behoefte om zich terug te trekken. Desgevraagd hebben de kinderen bij de GI aangegeven dat zij er voor open staan om te logeren bij de moeder en dat hebben zij in hun brieven aan het hof herhaald.
Het hof stelt voorop dat het prijzenswaardig is dat de ouders altijd trouw zijn in het nakomen van de omgangsregeling met de kinderen en ook bij de gesprekken over de kinderen trouw aanwezig zijn. Bovendien hebben de ouders hun eigen problemen aangepakt. Dit betekent echter naar het oordeel van het hof nog niet dat reeds nu een omgangsregeling met overnachting, laat staan een maandelijkse weekendregeling, kan worden vastgesteld. Dit zou een te grote stap zijn, omdat de kinderen de moeder op dit moment alleen nog bij de pleegouders thuis zien. Bovendien voelt [kind 2] zich nu vrij om zich terug te trekken tijdens het bezoek van de moeder en dat is lastig als zij voor langere duur bij de moeder thuis is. Daarbij komt dat [kind 1] een aanvullende opvoedbehoefte heeft en daardoor veel aandacht vraagt van haar opvoeders. De omgangsregeling wordt momenteel door de GI uitgebreid en in de toekomst zal duidelijk worden of de moeder in staat is om aan de aanvullende opvoedbehoefte van [kind 1] te voldoen gedurende een langere tijd dan de duur van de huidige bezoeken. Het plan van de GI is om, als de huidige positieve ontwikkelingen zich doorzetten, volgend jaar een eerste logeerpartij te proberen, waarbij gedacht wordt aan een nachtje slapen bij de moeder in een vakantie. Gelet op de doorgaande ontwikkeling van de kinderen, die in de puberteit zitten en steeds meer eigen activiteiten krijgen, ziet het hof, evenals de raad, niet de wenselijkheid van een strak gestructureerde opbouwende omgangsregeling. Dat neemt niet weg dat wel enige duidelijkheid en perspectief moet komen op een wat ruimere omgangsregeling met de kinderen. Het is immers ook belangrijk dat de kinderen leren hoe ze bevredigend contact kunnen onderhouden met hun ouders voordat zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat het aan de GI is om waar mogelijk de omgang in samenspraak met de ouders en de pleegouders te intensiveren in die zin dat hierbij met nadruk rekening zal worden gehouden met de belangen, behoeftes en wensen van de kinderen. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.