ECLI:NL:GHAMS:2021:1429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.286.873/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen in het kader van gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met haar minderjarige kinderen naar [plaats C]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Holland een verzoek ingediend om met de kinderen te verhuizen, wat was afgewezen. De man, verweerder in hoger beroep, heeft de kinderen erkend en zij wonen bij de vrouw. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De vrouw stelde dat de verhuizing in het belang van de kinderen en haarzelf was, omdat zij een nieuwe relatie heeft en betere mogelijkheden voor werk en school in [plaats C] zou hebben. De man betwistte dit en voerde aan dat de verhuizing zijn rol in het leven van de kinderen zou verminderen en dat de huidige zorgregeling in gevaar zou komen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat een verhuizing voor de kinderen een ingrijpende gebeurtenis zou zijn. Het hof oordeelde dat de belangen van de man en de kinderen zwaarder wogen dan die van de vrouw, en dat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende was onderbouwd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.286.873/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/295636 / FA RK 19-6353 en C/15/304155 / FA RK 20/3132
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.P.M. Engels te Heerhugowaard,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.H. Prins te Den Helder.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 23 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 10 december 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 23 september 2020.
2.2
De man heeft op 7 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 23 februari 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [kind B] , [in] 2018 te [geboorteplaats] .
De man heeft [kind A] en [kind B] (hierna samen ook: de kinderen) erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.2
Bij kortgedingvonnis van 4 november 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland de kinderen voorlopig aan de vrouw toevertrouwd en het volgende bepaald:
- een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), in die zin dat [kind A] wekelijks van vrijdagmiddag 14:00 uur tot zondagmiddag omstreeks 16:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [kind A] op vrijdag haalt en de vrouw op zondagmiddag;
- een voorlopige omgangsregeling waarbij [kind B] de ene week van vrijdagmiddag 14.00 uur tot zondagmiddag omstreeks 16:00 uur bij de man verblijft en de andere week van vrijdagmiddag 14:00 uur tot dinsdagmiddag 14.00 uur, waarbij de man [kind B] op vrijdag haalt en de vrouw op zondag en/of dinsdagmiddag.
3.3
Bij mondelinge uitspraak van dit hof van 20 februari 2020 is het kortgedingvonnis van 4 november 2019 deels vernietigd en is een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [kind B] bepaald waarbij [kind B] de ene week van vrijdagmiddag 14:00 uur tot zondagmiddag omstreeks 16:00 uur bij de man verblijft en de andere week van vrijdagmiddag 14.00 uur tot dinsdagmorgen tussen 10.00 en 11.00 uur, waarbij de man [kind B] op de vrijdag haalt en de vrouw [kind B] bij de man ophaalt op de betreffende zondagmiddag dan wel dinsdagmorgen.
3.4
Bij kortgedingvonnis van 29 juni 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland zijn de vorderingen van de vrouw om – kort weergegeven – haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaats C] en de zorgregeling te wijzigen, afgewezen.
3.5
Bij voormelde – in zoverre niet bestreden – beschikking van 23 september 2020 is, voor zover hier van belang, de volgende zorgregeling bepaald:
- de kinderen verblijven ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag omstreeks 16.00 uur bij de man, waarbij de man de kinderen op vrijdag uit school / bij de vrouw haalt en de vrouw de kinderen op zondag bij de man ophaalt. Daarbij zal [kind B] , totdat hij naar de basisschool gaat, om de week aansluitend op het omgangsweekend tot dinsdagmorgen tussen 10.00 en 11.00 uur bij de man verblijven, waarbij de vrouw [kind B] bij de man ophaalt;
- de vakanties- en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte gedeeld, waarbij eerste Kerstdag altijd bij de vrouw zal zijn en de jaarwisseling om het jaar bij de andere ouder zal worden gevierd;
- de kinderen verblijven op de verjaardagen van hun (stief-) opa’s en oma’s bij de betreffende ouder, alsmede op Vader- en Moederdag.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, afgewezen het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats C] te verhuizen en hen aldaar in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) en op een school.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
I. de raad direct te verzoeken om onderzoek te doen naar de gevolgen voor de kinderen van de door de vrouw gewenste verhuizing, zodat de uitkomst van het onderzoek ter zitting kan worden behandeld;
II. voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats C] te verhuizen (en aldaar de kinderen in te schrijven in de BRP en op een school te doen inschrijven);
III. de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de kinderen naar [plaats C] , alsmede voor inschrijving in het BRP en op een school aldaar, heeft afgewezen en voert het volgende aan. De vrouw acht de verhuizing zowel in het belang van de kinderen als in het belang van haarzelf. De vrouw heeft een nieuwe relatie die stabiel en duurzaam is. Haar partner heeft een grote woning met tuin in [plaats C] . De kinderen hebben leuk contact met hun stiefbroertje en de vrouw en haar partner denken aan gezinsuitbreiding. Het is voor haar partner niet mogelijk om uit [plaats C] weg te gaan als gevolg van het co-ouderschap dat hij met zijn ex-partner over hun zoontje uitoefent. Voor de kinderen bestaan in de regio [plaats C] meer mogelijkheden tot schoolkeuze als zij naar het middelbaar onderwijs gaan en voor de vrouw, een moeder die op de arbeidsmarkt wil herintreden, zijn er meer baankansen. Verder heeft de vrouw in [plaats C] een sociaal netwerk opgebouwd en heeft haar vader aangegeven mee te willen verhuizen. De zorgregeling kan gewoon in stand blijven, want de extra reistijd bedraagt slechts vijftien minuten. Verlies aan tijd tussen de man en de kinderen bedraagt hooguit één uur per week, waarvoor de vrouw bereid is de man als compensatie eens in enkele maanden een extra vakantiedag aan te bieden. Bovendien zal zij het halen en brengen voor haar rekening nemen tot de man weer een auto heeft. Van verminderde betrokkenheid van de man in het leven van de kinderen zal geen sprake zijn, nu de man op dit moment ook niet betrokken is bij de school en sociale activiteiten, en er doordeweeks ook nooit contact is tussen hen. Tot slot verzoekt de vrouw om direct een raadsonderzoek te gelasten zodat de resultaten hiervan ter zitting kunnen worden besproken.
5.2
De man is van mening dat de rechtbank terecht de door de vrouw verzochte vervangende toestemming heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. De co-ouderschapsafspraken tussen de nieuwe partner van de vrouw en diens ex-partner mogen de rechten van de man niet doorkruisen. Anders dan de vrouw stelt, is het verschil in reistijd en -kosten zeer groot. Van vijfenveertig minuten heen en weer naar minimaal tweeënhalf uur en van € 8,50 retour naar
€ 25,-. De man heeft geen auto en weinig inkomen. De verhuizing zal dit niet makkelijker voor hem maken. Ook betekent een verhuizing naar [plaats C] dat de kinderen als zij straks wat ouder zijn niet zelfstandig naar de man kunnen gaan, iets wat wel zou kunnen vanuit [plaats A] . Daarnaast zal de betrokkenheid van de man bij de school en sociale activiteiten van de kinderen minder worden, omdat de huidige woonplaats van de kinderen qua voorzieningen grotendeels is gericht op [plaats B] , waar de man woont. De man meent dat de verhuizing alleen voordelen heeft voor de vrouw en dat zij hiermee niet in het belang van de kinderen handelt, temeer nu zij de kinderen al heeft belast met het nieuws dat zij gaan verhuizen terwijl zij hier geen toestemming voor heeft. Tot slot heeft de raad in eerste aanleg al een duidelijk standpunt ingenomen over de verhuizing en is een raadsonderzoek dus niet nodig.
5.3
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Een verhuizing is voor kinderen een zeer ingrijpende gebeurtenis. Zeker voor kinderen die zich in een scheidingssituatie bevinden, zoals hier het geval is, is het beter om niet met nog meer veranderingen in hun leven te worden geconfronteerd. Daarnaast zal niet alleen de verhuizing, maar ook het leven in een samengesteld gezin onrust voor de kinderen met zich meebrengen. Ook zal een verhuizing naar [plaats C] ertoe leiden dat de rol van de man in het sociale leven van de kinderen zal afnemen. Verder is van belang dat partijen nog dienen te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie en verstandhouding en dat dit niet makkelijker zal worden door de fysieke afstand die de verhuizing met zich mee zal brengen. Partijen zijn recent gestart met een traject Ouderschap Blijft via het Wijkteam. Het is beter om dit traject eerst te doorlopen. Het risico bestaat dat een verhuizing naar [plaats C] dit traject zal doorkruisen. Daarnaast zou tijdens of na het traject eventueel meer ruimte kunnen ontstaan bij de ouders om opnieuw samen in gesprek te gaan over een eventuele verhuizing van de vrouw met de kinderen. Gelet op het voorgaande acht de raad een verhuizing naar [plaats C] op dit moment niet in het belang van de kinderen.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
5.5
Op grond van artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een geschil zoals dit, over de uitoefening van het gezamenlijke gezag, op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter volgens vaste rechtspraak aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en af te wegen. Het belang van het kind dient daarbij een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.6
Iedere ouder heeft in beginsel het recht om, nadat de relatie verbroken is, zijn of haar leven met het kind in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt ook de vrijheid om op een andere plek met het kind te gaan wonen. Wel is het zo dat hoe meer de andere ouder daardoor beperkt wordt in de invulling van diens leven met het kind, hoe meer reden er moet zijn om die inbreuk te rechtvaardigen. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep komt naar voren dat de vrouw een nieuwe relatie heeft en dat zij gelukkig is met haar partner, die in [plaats C] woont. De wens van de vrouw om met haar partner te gaan samenwonen en aldus een gezin te vormen is begrijpelijk. Het hof is echter van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat een verhuizing naar [plaats C] met de kinderen voor haar noodzakelijk is. Dat haar partner in [plaats C] woont en aldaar door hem en zijn ex-partner uitvoering wordt gegeven aan een co-ouderschapsregeling, brengt die noodzaak op zichzelf onvoldoende mee. Verder heeft de vrouw, die thans niet werkt, niet dan wel onvoldoende (met stukken) onderbouwd dat zij concrete vooruitzichten op een baan in [plaats C] heeft, en evenmin dat zij daar meer kansen heeft om een baan te krijgen dan in de omgeving van haar huidige woonplaats. Dat zij in [plaats C] inmiddels een sociaal netwerk heeft, legt in het licht van dit alles onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij komt dat de vrouw niet heeft betwist dat in [plaats A] vrienden en kennissen van haar wonen en zij dus ook daar over een sociaal netwerk beschikt.
Dit alles maakt dat de noodzaak voor de vrouw voor een verhuizing naar [plaats C] niet, althans onvoldoende is komen vast te staan.
5.7
Met betrekking tot het belang van de man en de kinderen om regelmatig contact met elkaar te hebben en te behouden, overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 1:247 lid 4 BW heeft een kind recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide gezagsouders, ook na het uiteengaan van de ouders. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien dit in het belang van het kind is. Het uitgangspunt van deze gelijkwaardigheid verzet zich dan ook niet tegen een door de rechter in het belang van het kind te geven vervangende toestemming voor een verhuizing van het kind met de ouder bij wie het zijn hoofdverblijfplaats heeft. Wel zal de rechter bij zijn beoordeling van een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van het kind erop moeten toezien dat ook in de situatie die na de verhuizing van het kind zal ontstaan, aan voornoemde gelijkwaardigheid zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Het hof acht de vrees van de man dat zijn rol in het leven van de kinderen zal verminderen, gegrond. Er is thans sprake van een uitgebreide zorgregeling, op grond waarvan de kinderen ieder weekend bij de man verblijven en waarbij [kind B] , zolang hij nog niet naar school gaat, om de week ook doordeweeks een paar dagen bij de man verblijft. De man heeft belang bij en recht op gelijkwaardig ouderschap en om zijn actieve rol in de verzorging en opvoeding van de kinderen te behouden. Een verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [plaats C] zal hier een inbreuk op maken. Wellicht kan de huidige zorgregeling in geval van verhuizing voorlopig wel in stand blijven, maar te verwachten is dat een verhuizing naar [plaats C] de nakoming van deze zorgregeling op termijn steeds lastiger zal maken. Naarmate de kinderen ouder worden – ook [kind B] gaat (over een jaar) naar de basisschool - zal hun sociale leven zich dan steeds meer in [plaats C] gaan afspelen, zoals afspraken met vriendjes en sport- of hobbyactiviteiten in het weekend. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het reeds is voorgekomen dat van de zorgregeling is afgeweken ten koste van de tijd die de man met de kinderen heeft. Dat de vrouw ter compensatie van de extra reistijd en het verlies aan omgangstijd tussen de man en de kinderen, de man aanbiedt om eens in enkele maanden een extra vakantiedag met de kinderen te hebben en dat zij bereid is om de man tegemoet te komen door de kinderen te halen en te brengen zolang hij geen auto heeft, staat naar het oordeel van het hof niet in verhouding tot de inbreuk die de verhuizing maakt op de hierboven genoemde belangen. Daarbij komt dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing slechts een zeer beperkte vermeerdering van (auto)reistijd tot gevolg heeft.
5.8
Ten aanzien van het belang van de kinderen overweegt het hof als volgt. Evenals de raad voorziet het hof dat een verhuizing veel onrust voor de kinderen zal meebrengen. Hoewel het op dit moment (naar omstandigheden) goed lijkt te gaan met de kinderen, hebben zij het nodige meegekregen van de scheidingsproblematiek tussen hun ouders en acht het hof het niet in het belang van de kinderen als hun leven opnieuw ingrijpend zou wijzigen. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat de communicatie tussen partijen nog niet loopt zoals gewenst. Hoewel het positief is dat er nu een definitieve zorgregeling is en dat partijen met behulp van het Wijkteam in een veiligheidsplan afspraken over de overdracht hebben gemaakt, bevinden deze ontwikkelingen zich nog in een pril stadium en is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de verstandhouding tussen partijen nog moeizaam en onrustig is. Daarbij komt dat zij binnenkort nog gaan starten met een traject Ouderschap Blijft. Het hof acht het van belang dat partijen met hulp van de hulpverlening eerst een basis gaan leggen voor goed gezamenlijk ouderschap. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verhuizing naar [plaats C] niet in het belang van de kinderen is.
5.9
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de belangen van de man en van de kinderen bij het continueren van de thans bestaande situatie zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij een verhuizing met de kinderen naar [plaats C] . Het hof zal het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar [plaats C] dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Dit brengt mee dat het hof de verzoeken van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen de kinderen in te schrijven in de BRP en op een school te [plaats C] eveneens zal afwijzen.
5.1
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing in deze zaak te nemen en zal geen onderzoek door de raad gelasten.
5.11
De vrouw heeft zich voorts nog (in haar eerste grief) op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte en zonder enige motivering voorbij is gegaan aan haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van de zelfstandige verzoeken van de man. Op grond van art. 282 lid 1 Rv dienen verzoeken een grond te bevatten. De man heeft vrijwel uitsluitend een petitum geformuleerd zonder nadere onderbouwing en dat is onvoldoende, aldus de vrouw.
De vrouw heeft onvoldoende belang bij bespreking van haar grief. Zij heeft immers geen inhoudelijke bezwaren gericht tegen het oordeel van de rechtbank op de punten die het zelfstandig verzoek van de man betreffen. Het voorwaardelijk verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen was niet meer aan de orde aangezien de voorwaarde waaronder het verzoek was ingediend niet is vervuld. Partijen waren het er ter zitting bij de rechtbank over eens dat de zorgregeling kon blijven zoals die is. Het door de man op dit punt meer of anders verzochte is door de rechtbank afgewezen. Ten slotte is het verzoek van de man te bepalen dat hij gerechtigd is tot de uitbetaling aan hem van de kinderbijslag, afgewezen. De grief faalt.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, A.N. van de Beek en J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.