ECLI:NL:GHAMS:2021:1428

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.284.587/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling onder regie van de GI met opbouw naar contact tussen moeder en kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, woont in Duitsland en heeft haar dochter, geboren in 2013, zonder instemming van de man ingeschreven in Nederland. De man, verweerder in hoger beroep, heeft de dochter erkend en heeft sinds de verbreking van de relatie in 2018 de zorg voor het kind. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar deze is stopgezet. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht om een zorgregeling waarbij de dochter om de veertien dagen een weekend bij haar verblijft. De man heeft de bestreden beschikking van de rechtbank willen bekrachtigen, stellende dat de vrouw niet in het belang van het kind handelt.

Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat er consensus is over het belang van contact tussen de vrouw en de dochter, maar dat er belemmeringen zijn. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een zorgregeling vast te stellen onder begeleiding van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft geoordeeld dat de GI verantwoordelijk is voor het herstel van het contact en heeft een zorgregeling vastgesteld die opbouwt naar ten minste een dagdeel per twee weken contact tussen de vrouw en de dochter, te beginnen op 16 juli 2021. De vrouw is niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de dochter, maar de zorgregeling is vastgesteld om de GI handvatten te bieden in het contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.284.587/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/285746 / FA RK 19-1293
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] (Duitsland), feitelijk verblijvende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.P.C.M. van Riet te Hoensbroek,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , feitelijk verblijvende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de rechtbank ) van 22 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 16 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 juli 2020.
2.2
De man heeft op 24 november 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
Namens de gecertificeerde instelling Het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI), die als informant door het hof is opgeroepen, is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (in augustus 2018 verbroken) relatie van de vrouw en de man is [de minderjarige] geboren [in] 2013. De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Kort na de verbreking van de relatie heeft de vrouw (zonder instemming van de man) [de minderjarige] ingeschreven in [plaats C] en haar daar ook op een basisschool ingeschreven. De vrouw en [de minderjarige] verbleven in [plaats C] bij de moeder van de vrouw.
3.3
Bij kortgedingvonnis van 31 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg (locatie Maastricht) bepaald dat [de minderjarige] aan de man wordt toevertrouwd en is een voorlopige zorgregeling bepaald tussen [de minderjarige] en de vrouw van, kort gezegd, een weekend per veertien dagen.
Sindsdien verblijft [de minderjarige] bij de man.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 10 juli 2019 is een tijdelijke zorgregeling bepaald tussen [de minderjarige] en de vrouw van, kort gezegd, een weekend per twee weken en is de raad verzocht onderzoek te verrichten ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] alsmede ten aanzien van de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de niet-verzorgende ouder.
3.5
De zorgregeling is uitgevoerd tot 15 oktober 2019; op die datum heeft de man de zorgregeling stopgezet.
3.6
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de raad van 28 oktober 2019.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 december 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke maatregel bij beschikking van 11 juni 2020 is verlengd tot 12 juni 2021.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank van 24 december 2019 is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man bepaald. Voorts is als tijdelijke zorgregeling bepaald dat [de minderjarige] en de vrouw omgang met elkaar hebben, waarbij de invulling en frequentie daarvan, zolang de ondertoezichtstelling duurt, zal worden bepaald door de gezinsmanager(s) van de GI, met wijziging van de beschikking van 10 juli 2019 in zoverre. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden, in afwachting van nader onderzoek door de raad.
3.9
In april 2020 is de omgang herstart met begeleiding van Stichting ZIJN. De vrouw en [de minderjarige] zagen elkaar gedurende twee uur per twee weken. Na drie keer is de begeleide omgang gestopt. Sinds juni 2020 hebben [de minderjarige] en de vrouw geen contact meer.
3.1
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de raad van 10 juni 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen af te wijzen en subsidiair een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] een weekend per twee weken van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de vrouw verblijft, alsmede de helft van vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
4.3
De man verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover thans van belang, omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben of de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar hoger beroep ingetrokken voor zover zij daarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] aan de orde had gesteld. De vrouw zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
5.3
In geschil is nog de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw. Bij de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling is de rechtbank ervan uitgegaan dat de GI binnen de ondertoezichtstelling alles in het werk zou stellen om te komen tot herstel van het contact tussen [de minderjarige] en de vrouw. De vrouw stelt echter dat de GI weinig tot niets (meer) van zich laat horen en dat zij geen inspanningen verricht om het contact te herstellen tussen [de minderjarige] en de vrouw. De vrouw wil de omgang graag herstarten. Zij mist haar dochter. De vrouw ziet in dat [de minderjarige] niet meteen bij haar kan blijven overnachten; zij zou dan ook willen beginnen met een paar uur contact per keer, gedurende twee à drie maanden waarna kan worden gekeken naar uitbreiding.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aan het voorgaande toegevoegd dat gezocht moet worden naar een opening om weer contact tot stand te brengen tussen [de minderjarige] en de vrouw en dat de gedragsproblemen van [de minderjarige] niet steeds ten nadele van de vrouw moeten worden uitgelegd; wellicht worden de driftbuien van [de minderjarige] juist veroorzaakt door het gemis van haar moeder.
5.4
De man is van mening dat de vrouw niet in het belang van [de minderjarige] handelt. Hij heeft zich ingespannen om het contact tussen [de minderjarige] en de vrouw te stimuleren, maar die inspanningen hebben niet tot enig resultaat geleid. De omgang is in juni 2020 in overleg met de GI en het Kinder- & Jeugdtraumacentrum (KJTC) gestopt, omdat de vrouw zich niet aan de afspraak hield dat er tijdens de omgang niet gevideobeld mocht worden. Sinds er geen omgang meer is, gaat het beter met [de minderjarige] ; zij heeft geen driftbuien meer en ook op school is zij weer vrolijk.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man erkend dat [de minderjarige] haar moeder mist. [de minderjarige] moet echter eerst hulp krijgen bij het verwerken van de gebeurtenissen uit het verleden voordat het contact kan worden hersteld. Toen [de minderjarige] nog contact met de vrouw had, gedroeg zij zich daarna steeds heel moeilijk; zij schopte, sloeg en trok zich de haren uit het hoofd. De man zou graag zien dat eerst Words and Pictures wordt afgerond. Met deze methode zou het KJTC aan [de minderjarige] uitleggen dat zij bij de man woont. Het KJTC is echter gestopt met zijn begeleiding, omdat de man er niet mee instemde dat [de minderjarige] op een termijn van slechts enkele dagen uitleg zou krijgen over de situatie met de vrouw; gezien haar gedragsproblemen vond de man dat zij daarop moest worden voorbereid.
Na afronding van Words and Pictures dient naar de draagkracht van [de minderjarige] te worden gekeken en naar de vraag hoe partijen met ondersteuning van hulpverlening [de minderjarige] kunnen helpen bij het herstarten van de (begeleide) omgang, aldus de man.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verwezen naar zijn rapporten en herhaald dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij contact heeft met de vrouw, al zijn er wel belemmeringen gezien. Zo is het moeilijk voor de man om gestalte te geven aan de omgang en stagneerde de vrijwillige hulpverlening. De ondertoezichtstelling is onder andere uitgesproken om partijen te helpen bij het tot stand brengen van de zorgregeling en het is dan ook betreurenswaardig dat die opening nog niet lijkt te zijn gevonden. Mogelijkerwijs voelt de GI zich op grond van de bestreden beschikking niet geroepen om een aanvang te maken met het organiseren van begeleide omgang. De raad heeft het hof dan ook geadviseerd een zorgregeling vast te stellen met een opbouw en onder begeleiding. Wellicht kan het SIG daarbij een rol spelen, onder supervisie van de GI. Onderzoek naar de draagkracht van [de minderjarige] acht de raad niet nodig nu er inmiddels wel een beeld is van de draagkracht van [de minderjarige] . Uiteraard dient de reactie van [de minderjarige] op de omgang wel in de gaten te worden gehouden.
5.6
Het hof constateert dat in feite alle betrokkenen het erover eens zijn dat er weer contact moet komen tussen [de minderjarige] en de vrouw. De man heeft toegegeven dat [de minderjarige] haar moeder mist en de juf van [de minderjarige] heeft aan de vrouw laten weten dat [de minderjarige] haar moeder wil zien. Ook de raad heeft opnieuw onderstreept dat contact met de vrouw in het belang van [de minderjarige] is. Partijen lijken er zelf niet toe in staat om (begeleide) omgang te starten en te continueren, onder andere omdat de vrouw zich niet steeds aan alle afspraken heeft gehouden, maar ook omdat de man moeite heeft het contact te stimuleren, mede door de gedragsproblemen van [de minderjarige] . Zoals de raad ter zitting in hoger beroep ook heeft geconstateerd, volstaat vrijwillige hulpverlening in dit geval niet en is het herstel van het contact tussen de vrouw en [de minderjarige] een van de redenen voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling. Het hof gaat er dan ook, evenals de rechtbank, vanuit dat de GI zich in zal zetten voor dit contactherstel, met dien verstande dat het hof een zorgregeling zal vaststellen teneinde de GI handvatten te bieden. Het hof zal een zorgregeling bepalen die onder begeleiding en regie van de GI zal plaatsvinden en die ertoe dient te leiden dat er per 16 juli 2021 in ieder geval een dagdeel per twee weken (fysiek) contact plaatsvindt tussen [de minderjarige] en de vrouw. Naar het oordeel van het hof biedt een dergelijke regeling de GI voldoende tijd om [de minderjarige] voor te bereiden en de noodzakelijke hulpverlening in te zetten. De man wil dat deze voorbereiding grondig plaatsvindt, in ieder geval aan de hand van Words and Pictures. Gelet op het advies van de raad om een onderzoek naar de draagkracht van [de minderjarige] achterwege te laten (nu deze reeds voldoende onderzocht is) en in te zetten op een zo spoedig mogelijk contactherstel, gaat het hof ervan uit dat een voorbereiding van twee-en-een-halve maand (inclusief wellicht contact via beeldbellen) volstaat.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en een zorgregeling zal bepalen, kort gezegd, onder regie van de GI op te bouwen naar ten minste een dagdeel per twee weken. Dat betekent dat ook de vrouw de verantwoordelijkheid heeft om betrouwbaar en structureel beschikbaar te zijn en dat zij een aandeel moet leveren in het halen en brengen van [de minderjarige] .
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover betrekking hebbende op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw onder begeleiding en regie van de GI waarbij er vanaf 16 juli 2021 in ieder geval een dagdeel per twee weken (fysiek) contact plaats zal vinden tussen [de minderjarige] en de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.N. van de Beek en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.