Het hof overweegt als volgt.
Appellanten missen door de werkwijze van de bewindvoerder het financiële overzicht. Ook het hof constateert dat de door de bewindvoerder verstrekte informatie en toelichting tekortschiet. Zo roept het door de bewindvoerder gemaakte budgetplan van november 2019 in combinatie met de uitkeringsspecificaties vragen op. In laatstgenoemd budgetplan wordt gerekend met een inkomen van [appellant sub 2] van € 781,50 netto per maand, terwijl uit de uitkeringsspecificatie van 14 januari 2019 een netto inkomen volgt van € 1.096,86 per maand, nadat reeds een bedrag van € 124,09 door de Dienst werk en inkomen en een bedrag van € 138,50 door het CAK terzake zvw vanwege een beslag is ingehouden. Gesteld noch gebleken is dat de WIA-uitkering van [appellant sub 2] is verlaagd, zodat dit het lage netto-inkomen waarmee de bewindvoerder rekent niet kan verklaren. Vervolgens wordt in het budgetplan onder het kopje “Uitgaven” een post “inhoudingen uitkering [appellant sub 2] van € 488,03 per maand” afgetrokken. Deze post is niet nader gespecificeerd. Het vermoeden bestaat dat de bewindvoerder de bedragen waarvoor onder het UWV beslag is gelegd in haar berekeningen ten onrechte tweemaal in mindering brengt op de inkomsten van appellanten: eenmaal bij de berekening van de netto-uitkering en nog eens als uitgave die van het netto-inkomen gedaan moet worden. De bewindvoerder kon ter zitting in hoger beroep desgevraagd niet uitleggen hoe zij tot de berekening van de hiervoor vermelde inkomsten en uitgaven was gekomen. Uit de stukken in het dossier is daarvoor evenmin een verklaring of onderbouwing te vinden. Dit klemt temeer nu de bewindvoerder uit haar berekeningen van inkomsten en uitgaven van appellanten de conclusie heeft getrokken dat appellanten maandelijks ruim
€ 400,- tekort komen als zij geen kostgeld van hun kinderen ontvangen. Bovendien hebben deze berekeningen in januari 2020 zelfs tot stopzetting van betaling van het leefgeld van € 90,- per week geleid. Van de bewindvoerder mag onder deze omstandigheden verwacht worden dat zij een duidelijke toelichting op haar berekeningen kan geven, maar deze ontbreekt.
Daarnaast is onvoldoende duidelijk geworden of de bewindvoerder het hiervoor besproken budgetplan of een eerder over de periode 1 tot met 31 maart 2020 opgesteld budgetplan aan Civic heeft gezonden voor de aanvraag van het schuldhulpverleningstraject. Uit de door de bewindvoerder overgelegde stukken blijkt bovendien niet hoe de schuldhulpverlenings-aanvraag is verlopen na het e-mailbericht van 7 april 2020 van Civic waarin is aangegeven dat het belangrijk is dat alle financiën op orde zijn en dat Civic met de bewindvoerder in contact wil komen over de verdere stappen. De bewindvoerder kon het hof niet vertellen wat het vervolg op deze e-mail is geweest en of zij met Civic contact heeft opgenomen, dit blijkt ook niet uit de stukken in het dossier. Voor de stelling van de bewindvoerder dat het schuldhulpverleningstraject is afgewezen, onder meer omdat de zoon van appellanten geen kostgeldverklaring heeft willen tekenen, is geen onderbouwing in de overgelegde stukken te vinden.
De bewindvoerder heeft met betrekking tot het ontstaan van de nieuwe schuld aan de energieleverancier enkel aangevoerd dat appellanten de post van Liander van april 2020 niet direct hebben doorgestuurd. Uit de door de bewindvoerder overgelegde bankafschriften van de beheerrekening over de periode 1 mei 2020 tot en met eind november 2020 blijkt echter dat er vanaf mei 2020 tot 10 november 2020 geen energiekosten zijn afgeschreven. Bovendien had de advocaat van appellanten de bewindvoerder al bij e-mail van 13 augustus 2020 gewezen op mogelijke problemen met de energielevering. Gelet hierop en op het risico dat wanbetaling van de energierekening tot afsluiting van gas en stroom kan leiden, mocht van de bewindvoerder worden verwacht dat zij eerder actie had ondernomen.
Op 27 november 2020 bedroeg de totale schuldenlast € 138.605,85. Op dit moment ligt voor zover voor het hof is na te gaan de gehele aanpak van de schuldenproblematiek stil, lopen de schulden verder op, ontvangen appellanten al meer dan een jaar geen leefgeld meer en is onbekend wat de stand van zaken in het schuldhulpverleningstraject is. Voorts is op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk geworden dat de communicatie tussen de bewindvoerder en appellanten en het vertrouwen van appellanten in de bewindvoerder inmiddels totaal ontbreekt. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen tot ontslag van de bewindvoerder. Dat met de benoeming van een nieuwe bewindvoerder kosten gemoeid gaan, doet daaraan niet af. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en de bewindvoerder ontslaan.