ECLI:NL:GHAMS:2021:1421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.280.008/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar bruidsgave en toepassing van artikel 54 en 57 WPS in Syrisch recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de bruidsgave onder Syrisch recht. De zaak betreft een verzoek van een vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Cekic, en een man, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Esen. Het hof heeft eerder op 2 maart 2021 een tussenbeschikking gegeven waarin het voornemen werd geuit om het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) als deskundige aan te stellen. Het hof heeft vragen geformuleerd over de inwerkingtreding van wetswijzigingen in artikel 54 lid 3 van de Wet op de Personen- en Familierecht (WPS) en de toepassing daarvan op huwelijken die voor de wijziging zijn gesloten. Daarnaast zijn er vragen gesteld over de uitleg van de term 'koopkracht' en de waarde van de bruidsgave in relatie tot de wisselkoers en de historische waarde. De partijen hebben aanvullende vragen ingediend, die door het hof zijn beoordeeld. Het hof heeft besloten het IJI te benoemen als deskundige om de geformuleerde vragen te beantwoorden en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 augustus 2021, zodat het IJI de gelegenheid heeft om schriftelijk rapport uit te brengen. De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.280.008/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/290748 / FA RK 19-3831
beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Cekic te Uitgeest,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. T. Esen te Zaandam.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 2 maart 2021. In deze beschikking heeft het hof overwogen voornemens te zijn het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI) te Den Haag, tot deskundige te benoemen ter beantwoording van de hieronder geformuleerde vragen:
a.) Is sprake van onmiddellijke inwerkingtreding van de wetswijziging van artikel 54 lid 3 WPS? Is er sprake van overgangsrecht? Indien sprake is van overgangsrecht, wat houdt dit overgangsrecht in?
b.) Is het gewijzigde artikel 54 WPS ook van toepassing op huwelijken gesloten voor de inwerkingtreding van de wetswijziging?
c.) Is in de literatuur of jurisprudentie een toelichting gegeven over hoe artikel 54 lid 3 WPS moet worden uitgelegd en toegepast? Met name hoe de term ‘koopkracht’ moet worden uitgelegd en hoe de koopkracht ten tijde van de huwelijkssluiting moet worden bepaald, maar ook wat bedoeld wordt met de zinsnede dat “de bruidsgave op de dag van betaling niet meer mag zijn dan de bruidsgave van een gelijkgestelde vrouw, tenzij anders is bepaald door een voorwaarde of gebruik/traditie”.
d.) Klopt het dat artikel 57 WPS slechts ziet op de wijzigingen van de omvang of de som van de bruidsschat en niet op de wijziging van de waarde van de bruidsschat door bijvoorbeeld omrekening naar buitenlandse valuta?
Op welke wijzigingen van de bruidsschat ziet artikel 57 WPS? Worden in dit artikel wijzigingen bedoeld in de overeenkomst (huwelijksakte) of kent dit artikel een ruimere uitleg, bijvoorbeeld een wijziging van de waarde van de bruidsschat door omrekening naar buitenlandse valuta?
e.) Geeft het onderzoek u aanleiding tot verdere opmerkingen? Zo ja, tot welke?
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk opmerkingen te maken over deze voorgenomen vraagstelling en de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de opmerkingen van partijen.
1.2
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 15 maart 2021 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 maart 2021, ingekomen op dezelfde datum.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
De vrouw heeft bij voormeld e-mailbericht van 15 maart 2021 de volgende aanvullende vragen voor het onderzoek door het IJI voorgesteld:
ad b.) Indien het niet van toepassing is op de huwelijken gesloten voor de inwerkingtreding, hoe dient het oude artikel 54 WPS te worden uitgelegd?
ad d.) Op welke wijzigingen van de omvang of de som van de bruidsschat ziet artikel 57 WPS? Heeft dit artikel betrekking op wijzigingen in de overeenkomst (huwelijksakte) of kent dit artikel een ruimere uitleg, bijvoorbeeld een wijziging van de waarde van de bruidsschat door omrekening naar buitenlandse valuta?
f.) Dient de bruidsgave altijd te worden gewaardeerd naar de historische waarde, dus naar de waarde ten tijde van de huwelijkssluiting en niet naar de waarde op de dag van de betaling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
g.) Is sprake van schending van het recht van de vrouw indien de bruidsgave wordt gewaardeerd naar de waarde op de dag van de betaling, nu de man dan rekening kan houden met de wisselkoers en de betaling zo kan uitstellen?
2.2
De man heeft bij brief van 15 maart 2021 de volgende aanvullende vragen voor het IJI.
De man is van mening dat het voorleggen van vraag d.) over artikel 57 WPS geen toegevoegde waarde zal hebben in deze procedure, nu partijen het er over eens zijn dat wijziging van de waarde van de bruidsgave op grond van dat artikel niet mogelijk is.
Indien het hof toch aanleiding ziet om vraag d.) voor te leggen aan het IJl, dan stelt de man nog de volgende vraag voor: Wat wordt bedoeld met de zinsnede: "Elke dergelijke afwikkeling bij de rechter zal worden toegevoegd aan het oorspronkelijke contract voor zover deze door de ander man is aanvaard”?
2.3
Het hof heeft de aanvullende vragen van partijen beoordeeld.
Voor zover de man een nadere toelichting geeft op zijn standpunt of op hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, gaat het hof daaraan voorbij aangezien het hof partijen daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld.
Ten aanzien van de door de vrouw voorgestelde aanvulling op de vraag onder b.) merkt het hof op dat het eerste lid van het oude artikel 54 WPS als volgt luidt: “er is geen limiet gesteld aan de minimale en maximale bruidsgave.” Over de uitleg van het oude artikel 54 WPS bestaat naar het oordeel van het hof geen onduidelijkheid en de uitleg van dit artikel is niet in geschil tussen partijen. Het hof zal de vraag onder b.) dan ook niet aanvullen met de door de vrouw voorgestelde aanvulling.
Ten aanzien van de door partijen aangevoerde aanpassingen op de vraag onder d.) ziet het hof aanleiding om de vraag te verduidelijken op de volgende wijze:
Op welke wijzigingen van de bruidsgave ziet artikel 57 WPS? Worden in dit artikel alleen wijzigingen bedoeld ten opzichte van de in de overeenkomst opgenomen bruidsgave, met andere woorden een gewijzigde som of omvang van de bruidsgave, of kent dit artikel een ruimere uitleg, bijvoorbeeld een wijziging van de waarde van de bruidsschat door omrekening naar buitenlandse valuta? Wat wordt bedoeld met de zinsnede: "Elke dergelijke afwikkeling bij de rechter zal worden toegevoegd aan het oorspronkelijke contract voor zover deze door de ander man is aanvaard”? Wordt met “ander man” bedoeld “de andere partij” of specifiek “de man”?
Ten aanzien van de door de vrouw voorgestelde vraag onder f.) is het hof van oordeel dat die vraag al ligt besloten in de onder c.) gestelde vraag voor wat betreft het nieuwe artikel 54 lid 3 WPS. Voor zover deze vraag ziet op het oude artikel 54 WPS speelt bij de uitleg van dat artikel niet de vraag of met een wijziging in de waarde als gevolg van devaluatie rekening moet worden gehouden. Deze vraag wordt dan ook niet toegevoegd aan de aan het IJI te stellen vragen.
De door de vrouw voorgestelde vraag onder g.) wordt niet door het Syrische recht bepaald. Het Syrische recht zegt immers niets over de betaling in andere valuta. Het hof ziet daarom geen reden daarover het IJI te bevragen.
2.4
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het IJI tot deskundige zal benoemen ter beantwoording van de hieronder geformuleerde vragen:
a.) Is sprake van onmiddellijke inwerkingtreding van de wetswijziging van artikel 54 lid 3 WPS? Is er sprake van overgangsrecht? Indien sprake is van overgangsrecht, wat houdt dit overgangsrecht in?
b.) Is het gewijzigde artikel 54 WPS ook van toepassing op huwelijken gesloten voor de inwerkingtreding van de wetswijziging?
c.) Is in de literatuur of jurisprudentie een toelichting gegeven over hoe artikel 54 lid 3 WPS moet worden uitgelegd en toegepast? Met name hoe de term ‘koopkracht’ moet worden uitgelegd en hoe de koopkracht ten tijde van de huwelijkssluiting moet worden bepaald, maar ook wat bedoeld wordt met de zinsnede dat “de bruidsgave op de dag van betaling niet meer mag zijn dan de bruidsgave van een gelijkgestelde vrouw, tenzij anders is bepaald door een voorwaarde of gebruik/traditie”.
d.) Op welke wijzigingen van de bruidsgave ziet artikel 57 WPS? Worden in dit artikel alleen wijzigingen bedoeld ten opzichte van de in de overeenkomst opgenomen bruidsgave, met andere woorden een gewijzigde som of omvang van de bruidsgave, of kent dit artikel een ruimere uitleg, bijvoorbeeld een wijziging van de waarde van de bruidsschat door omrekening naar buitenlandse valuta? Wat wordt bedoeld met de zinsnede: "Elke dergelijke afwikkeling bij de rechter zal worden toegevoegd aan het oorspronkelijke contract voor zover deze door de ander man is aanvaard”? Wordt met “ander man” bedoeld “de andere partij” of specifiek “de man”?
e.) Geeft het onderzoek u aanleiding tot verdere opmerkingen? Zo ja, tot welke?
2.5
Het hof zal de zaak pro forma aanhouden tot 1 augustus 2021 teneinde het IJI in de gelegenheid te stellen het hof omtrent het vorenstaande te informeren en schriftelijk rapport uit te brengen. Elke verdere beslissing op dit punt zal worden aangehouden.
2.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. De beslissing
Het hof:
beveelt een onderzoek door het Internationaal Juridisch Instituut, gevestigd R.J. Schimmelpennincklaan 20-22, 2517 JN ’s-Gravenhage, ter beantwoording van de volgende vragen:
a.) Is sprake van onmiddellijke inwerkingtreding van de wetswijziging van artikel 54 lid 3 WPS? Is er sprake van overgangsrecht? Indien sprake is van overgangsrecht, wat houdt dit overgangsrecht in?
b.) Is het gewijzigde artikel 54 WPS ook van toepassing op huwelijken gesloten voor de inwerkingtreding van de wetswijziging?
c.) Is in de literatuur of jurisprudentie een toelichting gegeven over hoe artikel 54 lid 3 WPS moet worden uitgelegd en toegepast? Met name hoe de term ‘koopkracht’ moet worden uitgelegd en hoe de koopkracht ten tijde van de huwelijkssluiting moet worden bepaald, maar ook wat bedoeld wordt met de zinsnede dat “de bruidsgave op de dag van betaling niet meer mag zijn dan de bruidsgave van een gelijkgestelde vrouw, tenzij anders is bepaald door een voorwaarde of gebruik/traditie”.
d.) Op welke wijzigingen van de bruidsgave ziet artikel 57 WPS? Worden in dit artikel alleen wijzigingen bedoeld ten opzichte van de in de overeenkomst opgenomen bruidsgave, met andere woorden een gewijzigde som of omvang van de bruidsgave, of kent dit artikel een ruimere uitleg, bijvoorbeeld een wijziging van de waarde van de bruidsschat door omrekening naar buitenlandse valuta? Wat wordt bedoeld met de zinsnede: "Elke dergelijke afwikkeling bij de rechter zal worden toegevoegd aan het oorspronkelijke contract voor zover deze door de ander man is aanvaard”? Wordt met “ander man” bedoeld “de andere partij” of specifiek “de man”?
e.) Geeft het onderzoek u aanleiding tot verdere opmerkingen? Zo ja, tot welke?
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking alsmede van het procesdossier aan het IJI zal toezenden;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek voor ‘s Rijks kas zullen zijn;
bepaalt dat het IJI een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van dit hof vóór 1 augustus 2021 onder indiening van zijn declaratie met vermelding van bovenstaand zaaknummer;
bepaalt dat de behandeling van de zaak daartoe zal worden aangehouden pro forma tot zondag 1 augustus 2021;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier, en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.