ECLI:NL:GHAMS:2021:1405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.274.993/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige na echtscheiding en de rol van beide ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarige, geboren in 2005, na de echtscheiding van de ouders. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om het gezag van de vader niet te herstellen, terwijl de vader dit verzoek deed. De rechtbank had eerder het gezamenlijk gezag beëindigd en de moeder belast met het gezag. De vader was na de echtscheiding in 2008 lange tijd niet betrokken geweest in het leven van de minderjarige, maar sinds zijn terugkeer naar Nederland in 2018 heeft hij geprobeerd contact te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders gezamenlijk gezag uitoefenen. De moeder voerde aan dat de vader niet in staat was om verantwoordelijkheden te dragen, maar het hof oordeelde dat de vader nu wel degelijk in staat is om zijn rol als ouder op te nemen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming gaven aan dat het herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is, zodat er betere communicatie en samenwerking tussen de ouders kan plaatsvinden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en herstelde het gezamenlijk gezag over de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.274.993/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/669674 / FA RK 19/4394
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Raap te Almere (voorheen mr. C.M. Achekar),
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Scheffer te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
- de hierna te noemen minderjarige [zoon] (hierna: [de minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 6 december 2019 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 maart 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 december 2019.
2.2
De vader heeft op 17 april 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 1 mei 2020, met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, ingekomen op 4 mei 2020.
2.4
De zaak is op 12 november 2020 ter zitting behandeld. De behandeling van de zaak is aangehouden omdat de moeder noch de GI aanwezig waren. Van [de minderjarige] was evenmin bericht ontvangen. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 12 februari 2021. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van S. El Mathari, tolk in de Marokkaans-Arabische taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van M. Essebai, tolk in de Marokkaans-Arabische taal;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim.
2.5
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Het huwelijk van partijen is op 23 april 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2005.
3.3
Bij beschikking van 26 juni 2013 heeft de rechtbank Amsterdam het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de moeder voortaan met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] belast, voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd en duurt thans nog voort. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor gesloten jeugdhulp. [de minderjarige] is geplaatst geweest in de gesloten instelling De Koppeling. Daarnaast is hij gedurende een periode gedetineerd geweest en heeft hij in het Forensisch Centrum Teylingereind verbleven, totdat hij geplaatst kon worden bij MultiPlusZorg. Sinds eind januari/begin februari 2021 verblijft [de minderjarige] weer bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de vader op zijn verzoek in het gezag over [de minderjarige] hersteld en is bepaald dat partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over [de minderjarige] , welke beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de vader om het ouderlijk gezag van hem over [de minderjarige] te herstellen, alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen, indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2, in staat is te dragen.
5.2
De moeder voert aan dat de rechtbank de vader ten onrechte in zijn gezagspositie heeft hersteld. De vader is na de echtscheiding van partijen in 2008 niet meer betrokken geweest in het leven van [de minderjarige] . De moeder heeft jarenlang geen contact met de vader kunnen krijgen, omdat hij met zijn gezin in Marokko verbleef. Er was geen sprake van omgang tussen de vader en de kinderen van partijen, waaronder [de minderjarige] , en de vader droeg niet bij in hun kosten. De moeder heeft voorafgaand aan haar verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader een procedure moeten voeren om vervangende toestemming te krijgen voor het aanvragen van een paspoort voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is in het verleden vaak teleurgesteld geweest door de afwezigheid van zijn vader. De vader kent [de minderjarige] niet (goed) en is dan ook niet in staat om weloverwogen beslissingen in zijn belang nemen. Nog altijd communiceren partijen niet met elkaar. Dit staat het gezamenlijk gezag in de weg. De vader communiceert via [dochter] , de dochter van partijen. Hierdoor kunnen beslissingen niet voortvarend worden genomen. Dit is echter wel nodig, omdat het niet goed gaat met [de minderjarige] . Hij doorloopt momenteel een strafrechtelijk traject. Aan [de minderjarige] is een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) opgelegd. Bij de uitvoering van deze maatregel dienen de gezagdragende ouders actief betrokken te zijn. De vader is bij een aantal belangrijke gesprekken met de GI en de Jeugdreclassering echter niet verschenen. Indien [de minderjarige] zich niet houdt aan de in het kader van de GBM gestelde voorwaarden zal mogelijk een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) worden opgelegd. Onduidelijkheid en onzekerheid kunnen [de minderjarige] afleiden van hetgeen waarop hij zich moet focussen, te weten het succesvol doorlopen van de GBM. Onduidelijkheid en onzekerheid zijn dus niet in zijn belang, aldus de moeder.
5.3
De vader betoogt dat sprake is van een andere situatie dan ten tijde van de echtscheiding. De vader heeft in het verleden vaak bij zijn nieuwe gezin in het buitenland verbleven. Om die reden was de vader niet op de hoogte van het verzoek van de moeder om medewerking te verlenen aan het aanvragen van een paspoort en van de door de moeder aanhangig gemaakte procedure tot toekenning aan haar van het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Pas toen zijn huidige gezin in 2018 naar Nederland terugkeerde en de vader niet meer vaak in het buitenland was, werd hem duidelijk dat hij niet meer met het gezag over [de minderjarige] was belast. De politie en de GI hebben de vader geen informatie over [de minderjarige] verstrekt toen deze in de problemen zat. De vader maakt zich zorgen over [de minderjarige] en wil in zijn leven betrokken worden, maar de moeder laat dit niet toe. Partijen hebben wel met elkaar overlegd toen het niet goed ging met [de minderjarige] . De vader heeft ook contact met [de minderjarige] gehad, onder meer toen hij meerdere malen wegliep uit de instelling waar hij op dat moment verbleef. De vader denkt in deze moeilijke periode een rol van betekenis te kunnen spelen in het leven van [de minderjarige] . Volgens de vader is niet gebleken van contra-indicaties die zich ertegen verzetten dat partijen samen met het gezag over [de minderjarige] worden belast.
5.4
De GI en de raad hebben beide, ieder vanuit hun eigen rol en taak, ter zitting naar voren gebracht dat het inmiddels beter gaat met [de minderjarige] . Er is sprake van groei in het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Het is in zijn belang dat beide ouders met het gezag over hem zijn belast, om belemmeringen in de informatie-uitwisseling tussen beide ouders en tussen de betrokken instanties en de vader te voorkomen en ervoor te zorgen dat de vader een betere invulling aan zijn ouderrol kan geven.
5.5
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de omstandigheden na voormelde beschikking van 26 juni 2013 zijn gewijzigd, zoals bedoeld in artikel 1:277 lid 2 BW.
5.6
Voorts overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat de vader sinds de echtscheiding tussen partijen in 2008 geruime tijd niet betrokken is geweest in het leven van [de minderjarige] . De moeder heeft jarenlang alleen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gedragen en alle beslissingen ten aanzien van hem alleen genomen. Sinds de vader weer in Nederland woont, hebben de ouders geen, althans weinig contact met elkaar. De communicatie over [de minderjarige] verloopt vooral via de GI en de dochter van partijen. De vader heeft op dit moment zo nu en dan contact met [de minderjarige] . Volgens de GI toont de vader interesse in het leven van zijn zoon en is er sprake van groei in het onderlinge contact tussen hen. De vader heeft zich bereid verklaard de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen, in welk verband van belang is dat de vader openstaat voor overleg met de moeder en als volwaardig gesprekspartner met de jeugdhulpverlening over [de minderjarige] wil overleggen. Het hof heeft net als de rechtbank geen reden om aan deze bereidheid te twijfelen en acht de vader duurzaam in staat bedoelde verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Gebleken is dat de vader op dit moment, nu hij niet met het gezag over [de minderjarige] is belast, geen informatie van derden, zoals bijvoorbeeld de politie, krijgt. De GI heeft uitdrukkelijk uitgesproken dat het in het belang van [de minderjarige] is, wanneer de ouders samen met het gezag over [de minderjarige] worden belast. De informatie-uitwisseling over hem kan dan zonder belemmeringen plaatsvinden, en de vader kan op die manier beter op de hoogte worden gesteld van wat er speelt in het leven van [de minderjarige] , en is daardoor beter in staat verdere invulling aan zijn vaderrol te geven. Gelet op de kwetsbare positie waarin [de minderjarige] verkeert, is het hof van oordeel dat het in zijn belang is wanneer ook de vader een rol kan spelen bij zijn opvoeding, en bij de belangrijke beslissingen die over [de minderjarige] moeten worden genomen. Het hof is met de GI en de raad dan ook van oordeel dat herstel van het gezag in het belang van [de minderjarige] is.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof met de rechtbank van oordeel dat de vader in het gezag over [de minderjarige] dient te worden hersteld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij hiertegen geen bezwaar heeft.
5.7
Op grond van het bepaalde in artikel 1:277 lid 2 BW is artikel 1:253e BW van overeenkomstige toepassing. Uit laatstgenoemd artikel volgt dat inwilliging van het verzoek van de vader om in het gezag te worden hersteld tot gevolg heeft dat de moeder, die het gezag tot dusverre uitoefende, het gezag verliest. Dit gevolg treedt niet in indien de ouders als gevolg van de rechterlijke beslissing met het gezamenlijk gezag zijn belast. Het gezamenlijk gezag kan worden hersteld indien het herstelverzoek daarop mede is gericht. De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zijn inleidend verzoek inderdaad mede gericht is geweest op herstel van het gezamenlijk gezag. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. Voor zover de communicatie tussen de ouders thans gering is, is het aan hen om hierin verbetering te brengen, waar nodig met hulp van buiten. Dat dit niet mogelijk is, is niet gebleken.
Het hof zal gelet op het voorgaande de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. W.F. Groos en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.