ECLI:NL:GHAMS:2021:1404

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.281.259/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht van de voormalig echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het huurrecht van de voormalig echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in 2004 met de vrouw, verweerster in hoger beroep, in Marokko gehuwd. Hun huwelijk is op 3 september 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 april 2020. De vrouw was in eerste aanleg als huurster van de woning aangewezen, maar de man verzocht om vernietiging van deze beschikking en om zelf als huurder aangewezen te worden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van beide partijen afgewogen. De man stelde dat hij geen alternatieve huisvesting heeft en dat de vrouw al geruime tijd niet meer in de woning verblijft. De vrouw voerde aan dat zij nog steeds een kamer in de woning heeft en dat haar belangen zwaarder wegen vanwege haar medische situatie. Het hof oordeelde dat het belang van de man zwaarder weegt, omdat hij geen alternatieven heeft voor verblijf en de vrouw inmiddels bij haar ouders verblijft. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man met ingang van heden huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning, met uitvoerbaarheid bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 mei 2021
Zaaknummer: 200.281.259/01
Zaaknummer rechtbank: C13/678007/ FA RK 19-8389
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.C.M.J. Karskens te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.2
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 15 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
2.2
De man is op 28 juli 2020 in hoger beroep gekomen van een deel van de beschikking van
15 april 2020, welke beschikking op 29 april 2020 aan hem is betekend.
2.3
De vrouw heeft op 7 september 2020 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 5 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op
9 februari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 10 februari 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is de heer M. Essabai opgetreden als tolk in de Arabische (Marokkaanse) taal.
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Door de advocaat van de man zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 met elkaar gehuwd te [plaats B] , Marokko. Hun huwelijk is op 3 september 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van
15 april 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De voormalig echtelijke woning is gelegen aan [adres] te [plaats A] (hierna ook: de voormalig echtelijke woning).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw bepaald dat zij met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] [plaats A] . De man is in eerste aanleg niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat hij de huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning.
4.3
De vrouw verzoekt - zo begrijpt het hof – afwijzing van het verzoek van de man en bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw heeft toegewezen. Hij voert daartoe het navolgende aan.
De man woont alleen in de woning en heeft geen alternatief verblijfadres. De huur wordt afgeschreven van de bankrekening van de vrouw, maar de man maakt maandelijks een bedrag voor de huur naar haar over. De woning strekt al geruime tijd, te weten meer dan drie jaar, niet meer tot het hoofdverblijf van de vrouw. Wegens de zorg met betrekking tot haar medische en psychische klachten (bipolaire stoornis en de ziekte van Glanzmann) is de vrouw bij haar moeder gaan wonen.
5.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en stelt dat aan haar belangen een zwaarder gewicht toekomt dan aan die van de man. Zij voert daartoe het navolgende aan.
Het klopt niet dat zij niet meer in de woning verblijft. Ze heeft een eigen kamer en slaapt daar wekelijks een paar nachten. De overige tijd logeert ze bij haar ouders in verband met haar werk. De huur wordt van haar rekening afgeschreven en de man maakt maandelijks een
bedrag aan huur naar haar over. De vrouw heeft een bipolaire stoornis, maar slikt daarvoor medicatie en is nu een aantal jaren stabiel. Stress kan een terugval veroorzaken. Daarnaast
lijdt zij aan de ziekte van Glanzmann (een stollingsziekte), wat inhoudt dat zij snel blauwe plekken heeft bij stoten en dat wondjes langzamer genezen. Een stabiele, rustige en hygiënische thuissituatie is voor haar dan ook van groot belang, zo blijkt ook uit een medische verklaring van haar huisarts van 24 oktober 2019. Tevens is van belang dat de vrouw de woning op basis van jarenlang opgebouwde woningduur heeft verkregen, terwijl de man door middel van deze echtscheidingsprocedure dit beleid wenst te omzeilen. Daarbij komt dat de man een baan en een inkomen heeft, goed Nederlands spreekt en geen gezondheidsproblemen heeft.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben een belang bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De stelling van de man dat hij geen alternatieven heeft voor verblijf is door de vrouw niet betwist, waardoor dit vast staat. De vrouw daarentegen heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij - in ieder geval - meerdere nachten per week niet in de echtelijke woning verblijft maar bij haar moeder, ook al had zij eerder in haar verweerschrift in hoger beroep gesteld dat het voor haar onmogelijk is om bij haar moeder in te trekken. Het hof overweegt dan ook dat de vrouw momenteel kennelijk wel een alternatief heeft voor verblijf.
De stelling van de vrouw dat zij vanwege haar psychische en lichamelijke gesteldheid belang heeft bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Het hof overweegt daartoe dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij medicatie krijgt voor haar bipolaire stoornis en dientengevolge al een aantal jaren stabiel is. Voorts heeft zij uitgelegd wat de ziekte van Glanzmann inhoudt en gebleken is dat zij daar – onder de huidige omstandigheden - goed mee kan leven. Tegen deze achtergrond heeft de door de vrouw overgelegde verklaring van haar huisarts van 24 oktober 2019 kennelijk aan actualiteit ingeboet.
Dat de vrouw de woning op basis van jarenlang opgebouwde woningduur zou hebben verkregen, wat daar ook van zij, doet aan het voorgaande niet af. Partijen zijn blijkens de stukken al kort na aanvang van het huwelijk, in 2005, in Nederland gaan samenleven en op enig moment gezamenlijk naar deze echtelijke woning verhuisd. De lange duur van het huwelijk en samenleving, waaronder in deze echtelijke woning, maakt dat aan deze door de vrouw gestelde omstandigheid geen zwaarwegende betekenis (meer) kan worden toegekend.
Al met al is het hof van oordeel dat de door de vrouw gestelde belang bij toewijzing van het huurrecht niet opweegt tegen het belang van de man die, als gezegd, in tegenstelling tot de vrouw momenteel geen alternatieve huisvestingsmogelijkheid heeft.
5.4
Gelet op al het voorgaande zal het hof het verzoek van de man in hoger beroep toewijzen en de bestreden beschikking vernietigen.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de man met ingang van heden huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning, gelegen aan [adres] te [plaats A] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, J.M van Baardewijk en M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.