ECLI:NL:GHAMS:2021:1400

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.283.840/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige kinderen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder tot herstel van het gezag over haar twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder had eerder in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd. De kinderen zijn sinds hun geboorte uit huis geplaatst en verblijven momenteel bij pleegouders en in een gezinshuis. De moeder heeft in de procedure aangevoerd dat zij haar opvoedvaardigheden heeft verbeterd en dat het in het belang van de kinderen zou zijn om weer onder haar gezag te komen. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter betoogd dat herstel van het gezag niet in het belang van de kinderen is, gezien hun kwetsbare situatie en de noodzaak voor een stabiele opvoeding. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder's verzoek tot herstel van het gezag is afgewezen, en het hof heeft benadrukt dat de kinderen behoefte hebben aan een veilige en voorspelbare omgeving, wat momenteel niet bij de moeder kan worden geboden. De beslissing is genomen met inachtneming van de psychologische en emotionele behoeften van de kinderen, die al lange tijd uit huis zijn geplaatst en intensieve hulpverlening nodig hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.283.840/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/298501 / FA RK 20-262
beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam, locatie Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- [kind 2] (hierna: [kind 2] );
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder] (hierna: de pleegvader en de pleegmoeder en gezamenlijk: de pleegouders);
- [de gezinshuisouder] (hierna: de gezinshuisouder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 1 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 29 september 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 juli 2020.
2.2
De GI heeft op 17 november 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door een medewerker;
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad;
- de pleegmoeder;
- de gezinshuisouder.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [kind 1] [in] 2009 en
- [kind 2] [in] 2012 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen).
3.2
Bij beschikking van 28 oktober 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar is [kind 1] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot 15 mei 2016. Bij eerstgenoemde beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] verleend. [kind 1] is destijds bij haar grootouders van moederszijde geplaatst. Na een terugplaatsing bij de moeder in 2011 is [kind 1] bij beschikking van 15 mei 2012 met een spoedmachtiging opnieuw uit huis geplaatst, welke uithuisplaatsing nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot 15 mei 2016. Na een aantal plaatsingen die niet succesvol bleken, verblijft [kind 1] sinds oktober 2015 in een gezinshuis.
Bij beschikking van 15 mei 2012 is [kind 2] onder toezicht gesteld. Voorts is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] verleend. De machtiging is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 15 mei 2016. Sinds januari 2013 verblijft [kind 2] bij de pleegouders.
3.3
Bij beschikking van 10 december 2015 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) is het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd. De moeder heeft hoger beroep ingesteld voor zover het haar gezag over [kind 1] betrof. Bij beschikking van 21 maart 2017 van dit hof is de beschikking van 10 december 2015 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot herstel in het gezag over de kinderen afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar verzoek tot herstel in het gezag toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:277 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen, indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247, lid 2, in staat is te dragen.
Bij de keuze of herstel van het gezag is aangewezen is het belang van het kind uitgangspunt. Daarbij staat het recht van een kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal.
5.2
De moeder stelt dat aan de gronden van artikel 1:277 BW wordt voldaan. Zij heeft [in] 2020 een derde dochter gekregen, [kind 3] , en het is de wens van de moeder dat zij en haar drie dochters in gezinsverband samenleven. De moeder heeft haar opvoedvaardigheden verbeterd, onder andere door een Hbo-opleiding te volgen waarbij zij meer kennis heeft opgedaan van kinderpsychologie, maar ook door aanwijzingen van hulpverleners op te volgen. Zij staat open voor hulpverlening in een ambulant kader waarbij kan worden gewerkt aan een gefaseerd terugplaatsingstraject. De moeder acht zichzelf voldoende pedagogisch machtig en zij kan de kinderen een evenwichtige, veilige en gestructureerde leefomgeving bieden. Herstel in het gezag is bovendien in het belang van de kinderen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij vooral de liefdevolle band die er al is tussen haar en haar dochters wil verstevigen. Daarom wil zij [kind 1] en [kind 2] vaker zien, bij voorkeur zonder begeleiding, en meer betrokken worden in hun leven. Indien zij in haar gezag wordt hersteld, staat de GI niet meer in de weg aan die rol. Momenteel ziet de moeder de kinderen ieder (apart van elkaar) eens per acht weken. De omgang met [kind 1] zal worden uitgebreid naar eens per zes weken. [kind 1] en [kind 2] zien elkaar maar één of twee keer per jaar. Ook de familie van de moeder wil [kind 1] en [kind 2] zien.
5.3
De GI heeft in haar verweerschrift (een deel van) de voorgeschiedenis geschetst. De kinderen zijn kort na hun geboorte al uit huis geplaatst. Door de raad werd geconstateerd dat de moeder niet in staat was een veilig opvoedingsklimaat te bieden, dat zij onvoldoende pedagogisch inzicht heeft en dat zij niet altijd in staat is keuzes te maken in het belang van de kinderen. Zij is onvoldoende in staat om aan de minimale eisen van basale zorg te voldoen.
Beide kinderen zijn kwetsbaar en beschadigd; bij hen is sprake van traumaklachten en hechtingsproblematiek. Hun perspectief ligt bij de pleegouders, respectievelijk het gezinshuis. Hier kunnen zij profiteren van therapie.
De ambivalente houding van de moeder ten aanzien van de uithuisplaatsing van de kinderen is bedreigend voor de kinderen. Een herleving van het gezag van de moeder zou hun ontwikkeling ernstig verstoren. De raad heeft op verzoek van de GI destijds onderzoek verricht naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de kinderen noodzakelijk is en hieromtrent op 8 oktober 2015 rapport uitgebracht. De raad heeft in dat rapport geconcludeerd dat sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen dat een kinderbeschermingsmaatregel in de vorm van een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. Volgens de raad bestond de bedreiging uit het feit dat de kinderen al van jongs af aan uit huis zijn geplaatst en ernstige hechtings- en gedragsproblemen hebben die een specifieke opvoeding vergen, bestaande uit onder andere langdurige voorspelbaarheid, duidelijkheid en affectie door vaste opvoeders. Voorts was de verwachting dat de moeder niet in staat is om op een voor de kinderen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, hetgeen volgens de raad bleek uit het feit dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in wat de kinderen nodig hebben, zij onvoldoende kan aansluiten bij hun opvoedingsbehoeften en de geboden hulp daarin geen verandering heeft gebracht.
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat het goed gaat met de kinderen. Voor hen is intensieve hulpverlening ingezet, zodat zij kunnen uitgroeien tot zelfstandige volwassenen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hoewel de moeder desgevraagd heeft verklaard de uithuisplaatsing van de kinderen te kunnen accepteren, ziet de raad de wens van de moeder om haar gezag te herstellen onlosmakelijk verbonden met haar wens dat de kinderen weer bij haar komen wonen. Een thuisplaatsing is echter niet in het belang van de kinderen. Het perspectief van [kind 1] en [kind 2] ligt bij respectievelijk de gezinshuisouder en de pleegouders.
Hoewel de omgang tussen de moeder en de kinderen buiten de grenzen van dit geschil valt, heeft de raad te dien aanzien de hoop uitgesproken dat de hulpverlening aandacht besteedt aan de mogelijkheid van uitbreiding van de omgang en een prominentere rol van de moeder in het leven van de kinderen.
5.5
Zoals hiervoor onder 5.1 is vermeld, is het belang van de kinderen het uitgangspunt bij de vraag of herstel van het gezag van de moeder aangewezen is. [kind 1] is nu elf jaar oud en zij is voor het eerst uit huis geplaatst toen zij een paar maanden oud was. Na een terugplaatsing bij de moeder toen zij twee jaar oud was en na verschillende overplaatsingen verblijft [kind 1] nu ruim vijf jaar in het gezinshuis. [kind 1] heeft hechtingsproblemen en traumaklachten waarvoor hulpverlening is ingezet. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zij behandeling krijgt van een orthopedagoog, dat zij een zogeheten drakentemmerstraining heeft gevolgd en dat zij EMDR zal gaan krijgen van het Kinder- & Jeugdtraumacentrum.
[kind 2] is nu negen jaar oud. Ook zij is kort na haar geboorte uit huis geplaatst en zij verblijft al acht jaar bij de pleegouders. Door de onrustige start van haar leven is ook zij beschadigd geraakt. Zij staat onder behandeling van een psycholoog en zij is reeds begonnen met EMDR, aldus de pleegmoeder ter zitting in hoger beroep.
Zowel de GI als de gezinshuisouder en de pleegmoeder hebben ter zitting verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen en dat zij baat hebben bij hun behandeling. De kinderen beleven voorts plezier aan de omgang met de moeder, zij het dat dat contact ook spanningen meebrengt, die achteraf tot ontlading komen. Ter zitting heeft de GI toegelicht dat de kinderen angstig gehecht zijn aan de moeder, wat maakt dat zij in haar nabijheid altijd alert zijn.
Onder voornoemde omstandigheden is herstel in het gezag van de moeder en de daarmee door de moeder beoogde thuisplaatsing van de kinderen niet aan de orde. Al vanaf hun prille jeugd wonen zij niet meer bij de moeder. Door hun beschadigingen hebben zij behoefte aan intensieve hulpverlening en goed toegeruste opvoeders. Hun perspectief ligt dan ook onverkort bij de gezinshuisouder, respectievelijk de pleegouders. De moeder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat zij ermee kan instemmen dat de kinderen elders verblijven, maar zij heeft ook erkend dat het haar diepste wens is dat zij een gezin vormt met haar drie dochters. Deze ambivalente houding van de moeder kan onrust veroorzaken bij de kinderen. Vooral gezien hun verleden dienen zij de bevestiging te hebben dat zij blijven waar zij zijn, en daar kunnen opgroeien. Herstel in het gezag van de moeder is niet in het belang van de kinderen.
Dat neemt niet weg dat het contact tussen de kinderen en de moeder van belang is. Weliswaar zijn de belangen van de kinderen enerzijds en de moeder anderzijds niet gelijk aan elkaar, zoals de GI ter zitting ook heeft opgemerkt, maar niet in geschil is dat er contact moet zijn en dat geëvalueerd moet blijven worden of dit contact kan worden uitgebreid, zoals met [kind 1] binnenkort het geval zal zijn. Herstel van het gezag is daartoe echter niet de geëigende weg. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.F. Miedema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.