ECLI:NL:GHAMS:2021:140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
23-000689-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in vereniging met braak, schuldheling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder de heling van een Samsung telefoon. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van deze feiten. De verdachte is ten laste gelegd dat hij op 10 augustus 2019 in Haarlem, samen met anderen, heeft geprobeerd een woning binnen te dringen met het oogmerk om goederen te stelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan schuldheling van een ov-chipkaart en het voorhanden hebben van een wapen, in dit geval een busje pepperspray. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal, maar heeft de andere tenlastegelegde feiten bewezen verklaard. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensmisdrijven en het hof heeft rekening gehouden met zijn positieve ontwikkelingen in de persoonlijke situatie. De opgelegde straf bestaat uit een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 904,15.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000689-20
datum uitspraak: 25 januari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-192554-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Omvang van en ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en van de onder 3 (impliciet cumulatief) ten laste gelegde heling van een ‘Samsung telefoon’. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen aan de [adres 2], geld en/of goed(eren), in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiairhij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2], geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld en/of goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, naar voornoemde woning is gegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) de (voor)deur van dioe woning (met kracht) heeft/hebben ingetrapt en/of heeft/hebben opengeduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3 hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Haarlem, in elk geval in Nederland, (een) goed te weten een ov-chipkaart (op naam van [naam]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

4 hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Haarlem, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (traangas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar nagenoeg dezelfde bewezenverklaring als de rechter in eerste aanleg zal uitspreken, maar komt tot een andere kwalificatie van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging en de gebezigde bewijsmiddelen aanvulling behoeven, zodat het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd en de raadsman hierover geen ander standpunt heeft ingenomen, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.subsidiairhij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2], geld en/of goederen toebehorende aan [benadeelde] weg te nemen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, naar voornoemde woning is gegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader de voordeur van die woning hebben ingetrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.hij op 10 augustus 2019 te Haarlem een ov-chipkaart op naam van [naam] voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

4.hij op 10 augustus 2019 te Haarlem een wapen van categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (traangas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

Hetgeen onder 1 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 3 (met betrekking tot de ov-chipkaart) en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke situatie van de verdachte en hem een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Daarbij is de deur van de woning geforceerd en hebben de verdachte en zijn kompaan in de woning gezocht naar iets van hun gading. Door zo te handelen heeft de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendommen aan de dag gelegd en inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Dergelijke delicten leiden bij de gedupeerden tot financiële schade en rompslomp, maar bovenal zal de wetenschap dat onbekende mannen zich in hun woning hebben opgehouden bij hen gevoelens van ergernis, onbehagen en onveiligheid hebben veroorzaakt. Daarnaast dragen zulke delicten ook in bredere kring bij aan gevoelens van angst en onveiligheid, bij buurtbewoners in het bijzonder.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een ov-chipkaart. De daaraan voorafgaande diefstal heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar en zal bij hem voor ongemak hebben gezorgd. Door die kaart te helen heeft de verdachte indirect van het misdrijf van een ander geprofiteerd.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje pepperspray. Het ongecontroleerde bezit van pepperspray brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en bergt het risico op het gebruik daarvan in zich, met alle – mogelijk ingrijpende – gevolgen van dien.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2020 blijkt dat de verdachte eerder en herhaaldelijk onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensmisdrijven, veelal tot (al dan niet voorwaardelijke) vrijheidsstraffen, hetgeen in zijn nadeel weegt. Mede gelet daarop en op straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, zou normaliter oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechter in eerste aanleg is opgelegd, in de rede hebben gelegen. Toch zal het hof daarvoor niet kiezen en wel omwille van het volgende.
De verdachte, die op de Top-600 lijst heeft gestaan, heeft geen structurele vorm van een zinvolle dagbesteding en dus ook geen (vast) werk. Hij geeft er de voorkeur aan geen uitkering aan te vragen, terwijl hij wel forse schulden heeft. Hij heeft lange tijd een negatief sociaal netwerk gehad. Hij woont op de zolder in de woning van zijn moeder.
Blijkens het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 6 januari 2021 stelt de verdachte zich bij een lopend reclasseringstoezicht meewerkend en beleefd op en komt hij de in dat verband gemaakte afspraken na. Hij werkt aan en zet zich in voor een aantal doelen: het realiseren van (eigen) huisvesting, een dagbesteding en de aanpak van zijn schulden en betoont zich hierin zelfredzaam. Hij valt inmiddels niet meer onder de Top-600 aanpak.
Het door de reclassering geschetste beeld vindt weerklank in genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in die zin dat daaruit naar voren komt dat de verdachte na 10 augustus 2019 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Het hof acht het in het belang van de verdachte en (met het oog op de reductie van het recidiverisico) vooral in dat van de samenleving dat deze positieve ontwikkelingen niet teniet worden gedaan door een straf die meebrengt dat hij opnieuw gedetineerd zal raken. Daarom zal de op te leggen gevangenisstraf grotendeels in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Daarmee wil het hof de verdachte inprenten dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten en hem stimuleren om op de goede weg te blijven. De duur van het onvoorwaardelijk deel van die gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Om de strafdoelen van speciale preventie en vergelding op verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht te brengen, zal het hof hem daarnaast een flinke taakstraf opleggen. De verdachte dient zich te realiseren dat hem hiermee een grote kans wordt geboden, maar wel een – wat het hof betreft – voorlopig laatste kans. Als hij recidiveert, moet hij er rekening mee houden dat (langdurige) detentie het enige resterende alternatief is.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op 12 augustus 2019 bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven. Gelet op de straffen die het hof de verdachte zal opleggen, bestaan voor toewijzing van die vordering echter geen termen en zal het hof, gezien het bepaalde in artikel 67a, derde lid, Sv, het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter zake van het onder 1 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 6.491,68 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 550,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Daarbij is de vordering verlaagd tot € 1.005,05. Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen:
Schadeposten
teakhouten voordeur € 4.380,20
nieuwe deurpost met onderdorpel € 653,40
hang- en sluitwerk € 306,90
cilinder € 63,96
deurkruk € 25,01
lakkwasten en blanke deurgat € 52,55
1/2 liter Sigma S2U allure Gloss voor deurpost € 40,95
grondverf Histor Wit € 58,10
zelfwerkzaamheid € 240,00
kosten noodreparatie voordeur € 238,98
kosten 5 Pathé cadeaubonnen € 75,00
kosten 2 bierpakketten Melgers € 25,90
camping niet genoten vakantie € 60,00
kosten extra rit [rit] € 91,80
Totale schade: € 6.312,75
Reeds vergoed door de verzekering en
de medeverdachte [medeverdachte] :
€ 5.307,71
Resterend: € 1.005,05
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering geheel moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, voor zover deze uitstijgt boven het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 550,00. Hij heeft het hof verzocht de vordering tot dat laatste bedrag toe te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier in de voorliggende zaak bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de benadeelde partij de vordering, anders dan in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], in eerste aanleg heeft beperkt tot een bedrag van € 550,00. De benadeelde partij is dan ook ontvankelijk in de vordering, die in hoger beroep is beperkt tot het bedrag van € 1.005,05.
Zoals uit de bewezenverklaring blijkt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde heeft begaan. Daarmee heeft de verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks de onder a) tot en met j) en m) en n) genoemde materiële schade heeft geleden, zulks tot een totaalbedrag van € 904,15 – na aftrek van de reeds vergoede schade en in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. Deze schade is in hoger beroep nader onderbouwd met facturen en stukken van de beide verzekeraars. Dit deel van de vordering, dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Onvoldoende is echter gebleken dat de onder k) en l) genoemde schade
rechtstreeksdoor de onder 1 subsidiair bewezenverklaarde poging tot inbraak is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in de vordering worden ontvangen; dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de vrijspraak van de onder 3 tenlastegelegde heling van een ‘Samsung telefoon’.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
27 (zevenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 904,15 (negenhonderdvier euro en vijftien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 904,15 (negenhonderdvier euro en vijftien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 augustus 2019.
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 januari 2021.
mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.