In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder het eenhoofdig gezag over haar zoon, maar dit was beëindigd door de rechtbank. De moeder verzocht om de pleegvader, die tevens de grootvader van [de minderjarige] is, tot voogd te benoemen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) verzocht om de benoeming van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, als voogd te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de minderjarige in overweging genomen, waaronder de problematiek van de moeder en de ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof concludeert dat de benoeming van de GI als voogd in het belang van [de minderjarige] is, gezien de noodzaak van een neutrale en professionele voogd die de belangen van het kind kan behartigen en de onderlinge relaties kan beschermen. De beslissing van de rechtbank om de GI tot voogd te benoemen is dan ook bekrachtigd.