ECLI:NL:GHAMS:2021:1396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.271.307/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van drie minderjarige kinderen, geboren uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en de moeder. De vader, die in hoger beroep was gekomen, verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen gelijkmatig tussen beide ouders zouden verblijven. De moeder daarentegen verzocht om de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige, [kind 1], bij haar te vestigen en de bestaande zorgregeling te bekrachtigen. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 25 september 2019 een beschikking gegeven waarin de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de moeder was vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2021 zijn beide ouders, hun advocaten, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De vader voerde aan dat de kinderen hem missen en dat er een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wenselijk is. De moeder stelde echter dat de situatie bij de vader onrustig is en dat de kinderen beter af zijn met de huidige regeling. De GI en de Raad adviseerden om de huidige zorgregeling te handhaven, omdat deze voor rust en stabiliteit zorgt voor de kinderen.

Het hof oordeelde dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat de huidige zorgregeling hen meer rust biedt. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de moeder blijft en de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in stand blijft. Het hof benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders en dat zij samen moeten werken aan de opvoeding van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.271.307/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/291415 / FA RK 19-4179
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.B. van Griethuysen te Haarlem,
en
[de moeder],
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.S. Kuijken te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt na te noemen minderjarigen:
  • [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
  • [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
  • [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank), van 25 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 23 december 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 25 september 2019.
2.2
De moeder heeft op 6 februari 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 11 februari 2020 met als bijlage het proces-verbaal in eerste aanleg, ingekomen op 12 februari 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 23 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 24 februari 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.
2.5
De minderjarige [kind 1] heeft zijn mening per brief na afloop van de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt. Aan partijen is de zakelijke inhoud van deze brief bekend gemaakt en zij zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De vrouw heeft dat bij journaalbericht van 26 maart 2021 gedaan, de man bij brief van 24 maart 2021.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2009;
- [kind 2] , [in] 2011;
- [kind 3] , [in] 2014.
De vader heeft [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De vader heeft daarnaast drie meerderjarige kinderen. De moeder heeft met haar echtgenoot een zoon, te weten [de minderjarige] , geboren [in] 2021.
3.3
Partijen hebben in onderling overleg de volgende verdeling van de zorg- en opvoedtaken (hierna: zorgregeling) afgesproken:
- [kind 3] verblijft iedere maandag vanaf 17.00 uur tot de dinsdag naar school bij de vader;
- [kind 1] verblijft iedere dinsdag vanaf 17.00 uur tot woensdag naar school bij de vader;
- [kind 2] verblijft iedere vrijdag vanaf 17.00 uur tot zaterdagochtend bij de vader;
- de drie kinderen verblijven gezamenlijk iedere woensdag vanuit school tot de vrijdag naar school bij de vader;
- de drie kinderen verblijven gezamenlijk eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend voor voetbal tot zondag 17.30 uur voor het eten bij de vader.
Deze zorgregeling is op advies van Veilig Thuis gewijzigd, in die zin dat de drie kinderen niet meer afzonderlijk bij de vader verblijven en alleen gezamenlijk iedere woensdag vanuit school tot de vrijdag naar school, alsmede eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend voor voetbal tot zondag 17.30 uur voor het eten.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank van 12 maart 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, waarna deze ondertoezichtstelling is verlengd en thans voortduurt tot 12 september 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op dienovereenkomstig verzoek van de moeder, de hoofdverblijfplaats van [kind 1] gewijzigd, in die zin dat deze voortaan bij de moeder zal zijn en is een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend voor school bij de vader verblijven, alsmede iedere week van woensdag na school tot donderdagochtend voor school. De vader had op zijn beurt verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij de zorg voor de kinderen door de ouders gelijkelijk wordt verdeeld en waarbij zij:
- iedere week van maandag uit school tot woensdag naar school bij de moeder verblijven;
- iedere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijven;
- de ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijven en de andere week bij hem.
4.2
De vader verzoekt na wijziging van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen iedere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school, alsmede eens per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven. Tevens verzoekt de vader het inleidende verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 1] af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen verschillen van mening over de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van alle drie de kinderen.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Zorgregeling
5.3
De vader voert aan dat een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het uitgangspunt behoort te zijn en dat er ook daadwerkelijk sprake was van een gelijkwaardige verdeling voordat de individuele omgangsdagen zijn geschrapt. Hoewel een goede communicatie volgens vaste rechtspraak als belangrijke voorwaarde voor co-ouderschap geldt, is de vader van mening dat de slechte communicatie tussen partijen onterecht in zijn nadeel uitwerkt. De moeder houdt immers de communicatie tussen partijen af. Ook na de mediation weigert zij om met de vader te communiceren, anders dan door middel van een schriftje. De kinderen mogen hier echter niet de dupe van worden. Zij missen hun vader en begrijpen niet waarom zij niet vaker bij hem mogen verblijven. Volgens de vader zal het gemis van de kinderen minder worden als er sprake is van een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader heeft geen werk en is zeer betrokken in het leven van de kinderen, bijvoorbeeld bij voetbal en school. Er zijn geen indicaties dat de vader geen goede invulling zou geven aan zijn zorgtaken.
5.4
De moeder stelt dat de oorspronkelijke zorgregeling te onrustig voor de kinderen was en zeer onoverzichtelijk. De situatie van de kinderen is sinds de bestreden beschikking sterk verbeterd. De vader heeft nauwelijks feitelijke zorg voor de kinderen gedragen tijdens de latrelatie en doet dat volgens de moeder ook nu niet naar behoren. De vader is alcoholist en drinkt in gelijke mate als de kinderen bij hem zijn. Er is veel onrust bij de vader thuis, het is er vies en de kinderen krijgen niet goed te eten, aldus de moeder.
Daarnaast is de communicatie tussen partijen slecht en ziet de moeder hierin geen concrete verbetering. De gebeurtenissen in het verleden hebben een inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat zij in de vader heeft. Bovendien stelt de vader graag meer te willen communiceren met de moeder, maar doet hij dat zelf juist niet. Zo moest de moeder zelf achteraf erachter komen dat [kind 2] tijdens de tweede lockdown naar school ging gedurende de tijd dat hij bij de vader verbleef.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep benadrukt dat de opvoedsituaties bij partijen zeer verschillen en dat deze twee verschillende werelden gescheiden blijven waarbij er door de ouders minimaal wordt gecommuniceerd. Vanuit de moeder is er de wens om de communicatie minimaal te houden en de vader wil juist meer communiceren met de moeder. Duidelijk is dat de kinderen knel zitten in deze situatie. Wel heeft de huidige zorgregeling voor rust en duidelijkheid gezorgd. Het is voor de kinderen wenselijk dat de belangrijke dingen waar zij mee zitten worden opgelost door de ouders. De komende tijd zal worden gewerkt aan het vinden van een constructieve vorm van communicatie tussen de ouders in de vorm van solo parallel ouderschap, zodat de kinderen minder het gevoel zullen hebben dat zij klem zitten in twee verschillende werelden met twee totaal verschillende opvoedstijlen.
5.6
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen en ziet geen aanleiding de hoofdverblijfplaats van [kind 1] te wijzigen. Omwille van de rust is het belangrijk dat de huidige zorgregeling in stand blijft en niet wordt uitgebreid. De raad vindt het zorgelijk dat de kinderen in de knel zitten en verwacht dat de ouders nog een lange weg te gaan hebben voordat de communicatie en de samenwerking tussen hen is verbeterd.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat zij teveel belast worden met volwassenenzaken. Dit uit zich in de zorgen die de kinderen hebben over de zorgregeling, de verhuizing en in nare herinneringen aan de ruzies tussen hun ouders. De ouders hebben in onderling overleg overeenstemming bereikt over de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats B] . De moeder is inmiddels samen met de kinderen verhuisd. [kind 2] en [kind 1] kunnen daarmee op hun huidige school blijven. [kind 1] heeft een training voor zijn dyslexie gehad en hij is daardoor vooruit gegaan in taal en lezen. [kind 3] zit inmiddels op het speciaal onderwijs waar hij ook logopedie en fysiotherapie op school krijgt.
De kinderen hebben last van de zeer verschillende werelden waarin de ouders de kinderen opvoeden. Die beide werelden zijn strikt gescheiden en zouden meer samen moeten vloeien door afstemming tussen de ouders. Het is dus van groot belang dat de ouders met behulp van de GI op zoek gaan naar een manier om hun slechte onderlinge communicatie te verbeteren.
Voor de door de vader gewenste co-ouderschapsregeling is het nodig dat de ouders in staat zijn goed met elkaar te overleggen over zaken die de opvoeding en verzorging van hun kinderen betreffen. Duidelijk is dat partijen daartoe op dit moment niet in staat zijn en dat zij enkel met elkaar communiceren via een schriftje. Hoewel het hof ziet dat de vader en de kinderen in het verleden een ruimere zorgregeling hadden en [kind 1] zelf ook aangeeft dat hij vaker bij zijn vader wil zijn, acht het hof met de raad en de GI handhaving van de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen wenselijk. Deze zorgregeling heeft gezorgd voor meer rust, duidelijkheid en stabiliteit, waardoor de ouders en de kinderen in rustiger vaarwater terecht zijn gekomen. Het hof ziet een uitbreiding van de zorgregeling niet als oplossing voor het probleem dat de kinderen hun vader missen. Het is belangrijk dat de ouders leren om de problemen waarmee de kinderen zitten samen voor hen op te lossen en zo de spanningen bij de kinderen weg te nemen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Hoofdverblijfplaats
5.8
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat bij de huidige zorgregeling waarbij [kind 1] het grootste deel van de tijd bij de moeder verblijft, zijn hoofdverblijfplaats ook bij de moeder behoort te worden bepaald. Ook op dit punt zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.V.T. de Bie en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.