ECLI:NL:GHAMS:2021:1395
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake partneralimentatie en verzoek tot afgifte persoonlijke spullen na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk van partijen, dat in 2016 werd gesloten, is op 22 september 2020 ontbonden. De man heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020, waarin een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw was vastgesteld op € 505,- per maand, met een verhoging naar € 555,- na twaalf maanden. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een hogere alimentatie en de afgifte van persoonlijke spullen die zij in de voormalige echtelijke woning heeft achtergelaten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man betwist de behoefte van de vrouw aan alimentatie en stelt dat zij in staat is om te werken, terwijl de vrouw aanvoert dat haar psychische klachten haar belemmeren in het vinden van werk. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en dat haar psychische klachten haar werkcapaciteit beïnvloeden. Het hof concludeert dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende uitkering tot levensonderhoud.
Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en komt tot de conclusie dat hij in staat is om een lagere uitkering van € 91,- per maand te betalen, met ingang van 22 september 2020, en € 171,- per maand vanaf 22 september 2021. Het verzoek van de vrouw om de man te verplichten haar persoonlijke spullen af te geven, is afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de man deze spullen onder zich heeft. De beslissing van het hof is op 4 mei 2021 openbaar uitgesproken.