ECLI:NL:GHAMS:2021:1383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
200.285.556/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kredietovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft RABO DIRECT FINANCIERING B.V., handelende onder de naam Freo, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een kredietovereenkomst die op 30 juli 2014 door de geïntimeerde is ondertekend, waarbij Freo een persoonlijke lening van € 6.000,00 heeft verstrekt. De geïntimeerde heeft echter zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot een achterstand en uiteindelijk de beëindiging van de kredietovereenkomst door Freo. De kantonrechter had de vordering van Freo afgewezen, omdat hij niet kon beoordelen of aan de precontractuele en contractuele verplichtingen was voldaan.

In hoger beroep heeft Freo betoogd dat zij voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan, inclusief het verstrekken van de vereiste precontractuele informatie en het uitvoeren van een kredietwaardigheidstoets. Het hof heeft vastgesteld dat Freo inderdaad aan de wettelijke vereisten heeft voldaan en dat de beëindiging van de kredietovereenkomst gerechtvaardigd was. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van Freo toegewezen, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met een vertragingsvergoeding.

De kosten van het geding in eerste aanleg zijn voor rekening van de geïntimeerde, terwijl de kosten van het hoger beroep voor rekening van Freo blijven, omdat deze onnodig zijn gemaakt door het indienen van aanvullende stellingen en bewijsstukken in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.556/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 8168634 / CV EXPL 19-24139
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 mei 2021
inzake
RABO DIRECT FINANCIERING B.V.,
handelende onder de naam Freo,
gevestigd te Eindhoven,
appellante,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Freo en [geïntimeerde] genoemd.
Freo is bij dagvaarding van 23 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 augustus 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Freo als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Freo heeft daarna een memorie van grieven, met producties, ingediend en arrest gevraagd.
Freo heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en ‒ uitvoerbaar bij voorraad ‒ haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
Freo heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist staan de volgende feiten vast.
2.1
Op 30 juli 2014 heeft [geïntimeerde] een kredietovereenkomst ondertekend, waarbij Freo een persoonlijke lening van € 6.000,00 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt tegen een kredietvergoeding van 7,2% per jaar en een maandelijks te betalen termijn van € 104,57. De overeengekomen debetrente bij betalingsachterstand bedraagt (eveneens) 7,2% per jaar.
2.2
Op de kredietovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing waarin onder andere het volgende is bepaald:
11. In deze gevallen mag de kredietgever de lening terugeisen:
De kredietgever mag meteen en zonder opzeggen, ingebrekestelling of andere officiële handeling het kredietbedrag terugeisen:
  • als de kredietnemer minstens twee maanden achterloopt met het betalen van een verlopen maandtermijn. De kredietnemer heeft hiervoor een ingebrekestelling gekregen. Toch komt hij zijn verplichtingen nog steeds niet na;
  • (…)”
2.3
Bij brief van 11 mei 2017 heeft Freo aan [geïntimeerde] bericht dat hij een achterstand van € 319,50 had en aangekondigd dat zij de overeenkomst zou beëindigen, indien zij de betaling niet vóór 21 mei 2017 zou hebben ontvangen. Bij brief van 30 januari 2018 heeft Freo aan [geïntimeerde] bericht dat hij inmiddels een achterstand van meer dan twee maanden van in totaal € 838,38 had en dat [geïntimeerde] 14 dagen had om de achterstand alsnog te betalen. [geïntimeerde] heeft deze achterstand niet ingelopen.
2.4
Bij brief van 28 februari 2018 heeft Freo vervolgens de kredietovereenkomst beëindigd en € 3.350,75 opgeëist als het destijds uitstaande bedrag. Ook daarna heeft geen betaling plaatsgevonden. Freo heeft daarop de vordering ter incasso uit handen gegeven. Ook daarna is geen betaling ontvangen.

3.Beoordeling

3.1
Freo heeft bij de rechtbank betaling gevorderd van € 3.378,20, te vermeerderen met de overeengekomen vertragingsvergoeding van 7,2% per jaar vanaf 1 mei 2018. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op de grond dat hij niet kan beoordelen of bij het aangaan van de kredietovereenkomst aan alle precontractuele en contractuele verplichtingen is voldaan en evenmin of Freo de kredietwaardigheid van [geïntimeerde] toereikend heeft getoetst.
3.2
De grieven strekken ertoe aan te voeren dat Freo, in elk geval in hoger beroep, voldoende heeft gesteld om ambtshalve toetsing mogelijk te maken en dat de vordering die ambtshalve toets kan doorstaan. Zij lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.3
Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen en Freo ook niet heeft bestreden, dient de rechter de nationale bepalingen waarin Richtlijn 87/102/EEG en Richtlijn 2008/48/EG zijn omgezet, ambtshalve toe te passen. Op grond hiervan dient het hof onder meer ambtshalve te toetsen of voldaan is aan de voorschriften van artikel 7:60 BW en artikel 4:34 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
3.4
Ingevolge artikel 7:60 BW dient de kredietgever (of de kredietbemiddelaar) de consument ‘geruime tijd’ voordat deze door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, de in de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2008/48/EG voorgeschreven precontractuele informatie te verstrekken, op de in die artikelen voorgeschreven wijze. Dit kan bij een krediet als het onderhavige door middel van het formulier ‘Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet’ (Esic-formulier). Freo heeft gesteld dat zij het Esic-formulier aan [geïntimeerde] heeft toegezonden op 9 juli 2014, tezamen met de offerte voor de gevraagde persoonlijke lening. Zij heeft dit formulier ook als productie overgelegd. Op basis van deze onbestreden gegevens neemt het hof aan dat het Esic-formulier op of kort na 9 juli 2014 is verstrekt aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft de kredietovereenkomst op 30 juli 2014 ondertekend, derhalve eenentwintig dagen nadat het Esic-formulier aan hem was toegezonden. Dat is ‘geruime tijd’ voordat [geïntimeerde] werd gebonden in de zin van artikel 7:60 BW. Aan die wetsbepaling heeft Freo dus voldaan.
3.5
Op grond van artikel 4:34 lid 1 Wft dient de kredietaanbieder ‒ kort gezegd ‒ de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen. Freo heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij aan die verplichting heeft voldaan, in hoger beroep stukken overgelegd, waaronder een loonstrook waarop staat dat [geïntimeerde] sinds 15 januari 2001 in dienst van een werkgever is, een rekeningafschrift waarop een loonbetaling van 21 juli 2014 staat en een uitdraai van een ‘credit check’ betreffende [geïntimeerde] . Ook heeft Freo schermafdrukken overgelegd waarop informatie staat over (onder meer) een uitgevoerde BKR-toets. Freo heeft ter toelichting hierop gesteld dat zij de (wettelijke) controles heeft verricht, waaronder de inkomsten-/lastentoets. Op basis van deze onbestreden gegevens neemt het hof aan dat Freo bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft voldaan aan de voorschriften van artikel 4:34 lid 1 Wft.
3.6
Ingevolge artikel 11 van de algemene voorwaarden mag Freo de lening opeisen indien de kredietnemer minstens twee maanden achterloopt met het betalen van een verlopen maandtermijn en de kredietnemer hiervoor een ingebrekestelling heeft gekregen maar zijn verplichtingen nog steeds niet nakomt. Uit het door Freo overgelegde aflossingsoverzicht volgt dat [geïntimeerde] vanaf begin 2017 niet meer voldeed aan zijn verplichting om maandelijks de maandtermijn te betalen. Als vervolg hierop heeft Freo in elk geval op 30 januari 2018 aan [geïntimeerde] een brief gestuurd die voldoet aan de eisen van een ingebrekestelling, en heeft zij [geïntimeerde] gesommeerd om de ontstane achterstand te voldoen, alvorens zij de kredietovereenkomst, per brief van 28 februari 2018, heeft beëindigd en het openstaande bedrag heeft opgeëist. Hiermee heeft Freo voldaan aan artikel 11 van de algemene voorwaarden.
3.7
Ten aanzien van de onbestreden stelling van Freo dat een vertragingsvergoeding van 7,2% per jaar is overeengekomen, overweegt het hof dat het percentage van 7,2 geen onevenredige schadevergoeding oplevert en dat ook anderszins geen sprake is van een oneerlijk rentebeding in de zin van Richtlijn 93/13.
3.8
Gelet op het voorgaande dient het bestreden vonnis te worden vernietigd en de vordering van Freo alsnog te worden toegewezen.
3.9
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van Freo. Freo heeft een deel van de stellingen en bewijsstukken die nodig zijn om de voorgeschreven ambtshalve toets te kunnen uitvoeren, pas in hoger beroep aangevoerd, respectievelijk overgelegd. Daarom zijn de kosten van het hoger beroep onnodig gemaakt, zodat het hof die voor rekening van Freo laat.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Freo van € 3.378,20, te vermeerderen met een vertragingsvergoeding van 7,2% per jaar, te rekenen vanaf 1 mei 2018 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Freo begroot op € 589,06 aan verschotten en € 478,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de kosten van het hoger beroep voor rekening van Freo blijven;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, G.C.C. Lewin en M.M. Korsten-Krijnen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2021.