3.4.[appellante] merkt – in het bijzonder in het kader van grief V – op dat niet ter discussie staat dat zij leed aan een medisch probleem dat geuroverlast kan hebben veroorzaakt, maar zij betwist de aard en omvang van het geurprobleem. Het hof acht deze betwisting onvoldoende gemotiveerd in het licht van:
- e-mails van (onder andere) collega’s van [appellante] , te weten van 7 maart 2018 (8.18 uur), 26 maart 2018 (13.52 uur), 29 maart 2018 (10.20 uur), 3 april 2018 (12.41 uur), 6 april 2018 (13.07 uur) en 26 april 2018 (9.24 uur), waarin telkens over door [appellante] veroorzaakte hygiëneproblemen, waaronder geuroverlast, wordt geklaagd;
- de omstandigheid dat partijen twee keer over deze kwestie, namelijk op 13 maart 2018 en 9 april 2018, hebben gesproken;
- de e-mail van [X] , facilitair manager van Eurest Services (verder: [X] ), van 14 maart 2018 aan [appellante] , die, voor zover van belang, als volgt luidt en tegen de inhoud waarvan [appellante] kennelijk niet heeft geprotesteerd:
“Naar aanleiding van ons gesprek gisteren, hierbij nog even de bevestiging van de zaken die we hebben besproken en de verwachtingen die ik op dit moment heb overgehouden daarvan.
Ik heb je uitgenodigd omdat er meerdere malen een signalering is geweest dat je een mogelijk medisch probleem hebt. Er is zichtbare vervuiling aangetroffen op de (rol)stoelen die je gebruikt en daarbij is ook reukoverlast ervaren door de omgeving.
Mijn voorstel is geweest om een bedrijfsarts te vragen om in contact met jou te treden en zodoende de aard van de problemen te bespreken, tot mogelijke oplossingen te komen en afspraken te maken over hoe we de overlast kunnen beperken. Jij hebt aangegeven daar helemaal niets voor te voelen en hebt dit voorstel afgeslagen.”;
- De e-mail van [X] van 26 maart 2018 aan [appellante] , die, voor zover van belang, als volgt luidt en waartegen [appellante] kennelijk niet heeft geprotesteerd:
“Helaas kreeg ik vandaag wederom een melding vanuit de beveiliging vanwege de onprettige geur van de handdoek in jouw rolstoel bij het terugbrengen van deze rolstoel. (…) Afgelopen vrijdag heeft mijn assistent [A] jou ook aangesproken op vervuilde kleding en onprettige geur op het kantoor, maar je wou hier niet over praten.
Ik wil je wijzen op ons eerdere gesprek en onderstaande mail[bedoeld worden het gesprek van 14 maart 2018 en de hiervoor geciteerde e-mail van die datum; hof]
waarmee ik dacht dat we daarmee een afspraak hadden gemaakt. Helaas moet ik vaststellen dat wij niet verder komen naar een oplossing.”;
- De brief van Eurest Services van 3 april 2018 aan [appellante] die, voor zover van belang, het volgende inhoudt en waartegen [appellante] kennelijk geen bezwaar heeft gemaakt:
“Wederom zijn er diverse klachten binnen gekomen inzake uw lichaamsgeur, die tot de nodige overlast zorgt bij zowel uw collega’s als de beveiliging. In het verleden bent u hier al eens op aangesproken door uw leidinggevende de heer [X] . Hij heeft u toen voorgesteld om uw probleem voor te leggen aan de bedrijfsarts. Daarnaast heeft u gevraagd om na te denken over een oplossing voor dit probleem.
U heeft aangegeven tijdens het gesprek dat u er niets voor voelde om naar een bedrijfsarts te gaan. Echter het probleem is nog steeds niet opgelost. Onlangs hebben we een klacht van de beveiliging binnengekregen, dat er een onprettige geur van de handdoek afkwam, nadat uw rolstoel is teruggebracht. De geur die omschreven wordt is de geur van urine. Ook bent u door de heer [A] aangesproken op uw vervuilde kleding en onprettige geur op kantoor. De klacht die hier ook vaak naar voren komt, is ook dat dit ruikt naar urine. U gaf echter te kennen dat u er niet over wilt praten. Wel heeft u zich ooit uitgelaten dat het te maken heeft met een huidprobleem.
Aangezien wij niet weten wat nu precies de oorzaak van deze geur overlast is en omdat u er niet over wilt praten, kunnen wij u ook niet helpen. Wij begrijpen dat dit wellicht een moeilijk onderwerp voor u is, echter dient het toch bespreekbaar gemaakt te worden omdat er nu te veel klachten binnen komen en het ernaar uit gaat zien dat dit tot een onwerkbare situatie gaat leiden. Om dit te voorkomen moeten we wel gezamenlijk tot een oplossing komen, omdat duidelijk is dat dit moet stoppen.”[hierna volgt de uitnodiging voor voormeld gesprek van 9 april 2018; hof].
Met de in haar beroepschrift geponeerde stelling dat zij momenteel is uitbehandeld voor het medische probleem dat de geuroverlast kan hebben veroorzaakt, miskent [appellante] , wat er verder van deze stelling feitelijk zij, dat deze omstandigheid niet relevant is voor de beoordeling door het hof van de beslissing van de kantonrechter de arbeidsovereenkomst (op de h-grond) te ontbinden. Deze beoordeling moet immers plaatsvinden op basis van de stand van zaken ten tijde van de bestreden beschikking (“
ex tunc”). [appellante] heeft niet gesteld – noch is gebleken – dat de door haar veroorzaakte geuroverlast niet meer aanwezig was ten tijde van haar vrijstelling van haar werkzaamheden in december 2019 en/of ten tijde van de bestreden beschikking op 3 april 2020.