ECLI:NL:GHAMS:2021:1354
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep bij overschrijding van termijn
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was op 30 november 2020 vrijgesproken van een overtreding van artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht. Het openbaar ministerie heeft op 1 december 2020 hoger beroep ingesteld, maar de officier van justitie heeft de schriftuur met grieven niet binnen de vereiste termijn van veertien dagen ingediend. De advocaat-generaal heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen redenen zijn voor de te late indiening, maar dat het openbaar ministerie toch ontvankelijk kan worden verklaard in het hoger beroep, gezien het geringe belang aan de zijde van de verdediging.
Het hof heeft echter vastgesteld dat de termijn van artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering met zeven dagen is overschreden. Ondanks dat het hof erkent dat de overschrijding gering is, oordeelt het dat er geen geldige redenen zijn voor deze overschrijding. Het hof weegt de belangen van de geschonden wetsbepaling zwaarder dan de belangen van de strafvordering in dit appel. De omstandigheid dat het hoger beroep slechts één dag na de uitspraak van de kantonrechter is ingesteld, verandert hier niets aan.
De beslissing van het hof is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, waarmee het hof de procedure beëindigt. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij mr. M. Senden niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.