ECLI:NL:GHAMS:2021:1350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
23-000284-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor betrokkenheid bij verboden demonstratie tegen coronamaatregelen op Museumplein

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verboden demonstratie op het Museumplein op 24 januari 2021, waar hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen de politie en niet heeft voldaan aan een noodbevel van de burgemeester. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere ongeregeldheden en een noodbevel, zich op het Museumplein heeft opgehouden en geweld heeft gebruikt tegen politieagenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vijf weken onvoorwaardelijk, en een taakstraf van zestig uren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de context van de coronamaatregelen in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, wat de strafbaarheid van zijn handelen bevestigt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000284-21
datum uitspraak: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-022290-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein en/of het Concertgebouwplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep) maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of, (met kracht) duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of, (telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met (een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of, (een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of, (een) stalen voorwerp(en) en/of, (een) reclame- en/of verkeersbord(en) en/of, (een) fiets(en) en/of, (een) fles(sen) en/of, (zwaar) vuurwerk en/of, een bouwhekblok en/of, (een) voorwerp(en);
2.
hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, (te weten onder andere de van Baerlestraat en/of de Paulus Potterstraat) nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte is vertrokken nadat hem is gevraagd weg te gaan en dat hij buiten het veiligheidsrisicogebied is aangehouden.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 24 januari 2021 met vrienden naar het Museumplein is afgereisd en daar rond 12.00 uur is aangekomen. Het Museumplein en de directe omgeving waren die dag vanaf 11.00 uur aangewezen als Veiligheidsrisicogebied, mede naar aanleiding van ongeregeldheden aldaar een week eerder. De verdachte heeft verklaard dat hij op 24 januari op de hoogte was van die eerdere ongeregeldheden, waar in de media overigens ook uitgebreid verslag van is gedaan. Om 14.40 uur heeft de burgemeester van Amsterdam een noodbevel afgegeven voor individuen en groepen die op het Museumplein of de omgeving daarvan werden aangetroffen en zich aldaar alleen of in groepsverband manifesteerden. Het bevel hield onder meer in dat deze personen zich op eerste aanzegging van de politie dienden te verwijderen van het Museumplein en de omgeving en zich dienden te begeven in een door de politie aangegeven richting. Dit noodbevel tot verwijdering is middels omroeping door een dak microfoon en door middel van
sound commanders(aanhoudend) kenbaar gemaakt aan de aanwezigen. Omdat de menigte zich niet verwijderde en de sfeer richting de politie grimmig werd, zijn om 15.13 uur waterwerpers ingezet.
De verdachte is rond 15.40 uur op de Van Baerlestraat, derhalve in de omgeving van het Museumplein, aangehouden ter zake van overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), nadat hij een bouwhekblok in de richting van de politie had gegooid.
Het hof overweegt dat het noodbevel is gebaseerd op artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet. Ingevolge deze bepaling is de burgemeester bevoegd in geval van oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht.
De strekking van onderhavig noodbevel moge dan ook duidelijk zijn geweest: de verdachte diende het Museumplein en de omgeving daarvan te verlaten, teneinde (verdere) escalatie met alle (veiligheids)risico’s van dien te voorkomen.
Door zich evenwel op te (blijven) houden op het Museumplein en de omgeving daarvan en zich middels het gooien van een bouwhekblok tegen de politie te keren, heeft de verdachte niet voldaan aan dit bevel.
Anders dan de raadsman, is het hof derhalve van oordeel dat de verdachte, aldus handelende, zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, het Museumplein en het Concertgebouwplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld bestond uit het vanuit een (grote) groep slaan, stompen en trappen tegen politieambtenaren en (met kracht) slaan en trappen tegen politievoertuigen, politiepaarden en politiehonden en (met kracht) slaan, trappen, van politieagenten, politievoertuigen, politiepaarden en politiehonden, gooien van/met stenen, stoeptegels, straatstenen, (zwaar) vuurwerk, een bouwhekblok en voorwerpen;
2.
hij op 24 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een noodbevel van de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en haar omgeving.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij als bijzonder voorwaarde is gesteld dat op het moment dat er een fonds wordt opgericht ter vergoeding van schade aan gedupeerden/de gemeente Amsterdam, de veroordeelde een geldbedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) moet betalen, ten behoeve van het herstel van (vernield of beschadigd) straatmeubilair en/of wegdek en/of politievoertuigen. Daarnaast is een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de context en de ernst van de strafbare feiten, waaronder openlijk geweld tegen de politie bij maatschappelijke onrust, die behoren tot een buitencategorie van feiten waarvoor een steviger signaal noodzakelijk is.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte spijt heeft en dat de context, namelijk dat hij die dag was meegevraagd door vrienden en zich pas aan het einde heeft gemengd in het geweld, maakt dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doet aan deze zaak. Hij heeft verder verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zodat deze niet opnieuw vast komt te zitten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De samenleving heeft reeds geruime tijd te kampen met (de gevolgen van) het Covid-19 virus. In dat kader is door de regering een aantal ingrijpende maatregelen genomen, ter voorkoming van (verdere) verspreiding van het virus, maar ook ter ontlasting van ziekenhuizen. Bij een deel van de bevolking bestaat over deze maatregelen onvrede. Deze onvrede wordt op diverse wijzen geuit. De wijze waarop een menigte van enkele honderden personen, waaronder de verdachte, op 24 januari 2021 haar onvrede heeft geuit, gaat evenwel alle perken te buiten, in het bijzonder omdat er door de menigte bij het vrijmaken van het Museumplein door de politie veel geweld tegen de politie werd uitgeoefend en die menigte, toen deze door de politie tot de Van Baerlestraat en het Concertgebouwplein was verdreven, nog steeds zeer agressief bleef naar de politie, nog daargelaten dat niet een ieder die zich die dag op het Museumplein en omgeving bevond, daadwerkelijk om die reden – onvrede over de getroffen maatregelen – ter plaatse was.
Het hof betrekt in haar afweging mede dat het Museumplein reeds een week eerder, op 17 januari 2021, schouwspel is geweest van hevige rellen en dat op voorhand was bericht dat een demonstratie aldaar op 24 januari 2021 niet was toegestaan. Dit heeft de verdachte er evenwel niet van weerhouden toch naar het Museumplein (en omgeving) te komen en daar – het noodbevel negerend – te blijven en met een bouwhekblok naar de politie te gooien.
Op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welke straf bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste omstandigheden, waarbij een grote menige zich met geweld en agressie tegen de politie keert, geen recht doet aan die omstandigheden. Voor de strafmaat voor het niet voldoen aan een ambtelijk bevel heeft het LOVS geen oriëntatiepunt opgesteld.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en het door de verdachte zelf toegepaste geweld – niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf. Oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is noodzakelijk vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane delicten. De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn dusdanig dat een vergelding ten aanzien van deze delicten middels een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Om de verdachte ervan te weerhouden in herhaling te vallen, zal het hof een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met een proeftijd van 2 jaar. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof de verdachte, in plaats van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, daarnaast ook een taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. D. Radder en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 mei 2021.
Mr. M. Senden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.