ECLI:NL:GHAMS:2021:1344
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens het niet handhaven van grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2019. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld en afpersing, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld op € 1.700,06. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de verdachte dit bedrag aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tijdens de zittingen van 30 juli 2019 en 22 oktober 2019 was de zaak al eerder aan de orde gekomen. Op 9 maart 2021 heeft de raadsman van de verdachte per e-mail meegedeeld dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaaft. Tijdens de zitting op 19 april 2021 heeft de raadsman het hof verzocht de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
Het hof heeft, gehoord de advocaat-generaal en gelet op de wettelijke bepalingen, geoordeeld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.