ECLI:NL:GHAMS:2021:1340
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 23.187,19, die was ingesteld tegen de betrokkene, geboren in Soedan in 1996. De betrokkene was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van het genoemde bedrag aan de Staat.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 april 2021 heeft de advocaat-generaal opnieuw gevorderd dat de betrokkene dit bedrag zou betalen. De raadsman van de betrokkene heeft echter betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, gezien de vrijspraak die de betrokkene had gekregen in de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende strafzaak. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene op 3 mei 2021 in hoger beroep is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Gelet op deze vrijspraak heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering van het openbaar ministerie af te wijzen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam.