ECLI:NL:GHAMS:2021:1340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
23-003842-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 23.187,19, die was ingesteld tegen de betrokkene, geboren in Soedan in 1996. De betrokkene was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van het genoemde bedrag aan de Staat.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 april 2021 heeft de advocaat-generaal opnieuw gevorderd dat de betrokkene dit bedrag zou betalen. De raadsman van de betrokkene heeft echter betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, gezien de vrijspraak die de betrokkene had gekregen in de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende strafzaak. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene op 3 mei 2021 in hoger beroep is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Gelet op deze vrijspraak heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering van het openbaar ministerie af te wijzen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003842-18
datum uitspraak: 3 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 oktober 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15/159287-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Soedan) op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 23.187,19.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 oktober 2018 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 18 oktober 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 23.187,19 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 23.187,19 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit, gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak.
Nu de verdachte bij arrest van 3 mei 2021 (parketnummer 23-003840) in hoger beroep is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd in de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende strafzaak, zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. W.F. Groos en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 mei 2021.
Mr. Van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]