Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Mr. [appellant 1] ,
2. SPRINGFIELD TRADING FZE,
3. [appellant 3] ,
1.Het geding in hoger beroep
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield”en
“Did [appellant 1] encourage them to do so? Yes”;
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield”en
“Did [appellant 1] encourage them to do so? Yes”, zolang hij die aantijgingen niet kan bewijzen;
2.Feiten
insideraldaar gehoord dat er valse akten zijn opgesteld. Zij verwoordde die informatie als volgt op maart 2019 aan haar advocaat (
bijlage 7):
3.Beoordeling
“Did [appellant 1] encourage them to do so?” “Yes”;
grief 2komen [appellanten] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Springfield en [appellant 3] geen zelfstandig belang hebben bij de onderhavige vorderingen nu de door [geïntimeerde] geuite beschuldigingen niet aan hen zijn gericht maar slechts aan [appellant 1] . Deze grief faalt. De kern van de geuite beschuldiging is dat [appellant 1] de akten inzake de geldlening heeft vervalst althans dat hij anderen heeft aangezet tot het vervalsen van deze akten. Daarmee raakt de beschuldiging [appellant 1] rechtstreeks. Dat Springfield en [appellant 3] indirect worden getroffen door deze beschuldiging omdat daarmee de geloofwaardigheid van hun advocaat in het geding is, is op zichzelf voorstelbaar maar onvoldoende om een rechtstreeks belang aan te nemen bij de gevorderde voorzieningen. Met de voorzieningenrechter is het hof derhalve van oordeel dat Springfield en [appellant 3] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
grieven 1, 3 en 4betreffen de kern van het geschil en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Ter beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 1] dient een afweging te worden gemaakt tussen de aan de orde zijnde belangen, enerzijds het belang van [appellant 1] verschoond te blijven van beweringen die schadelijk kunnen zijn voor zijn eer en goede naam en anderzijds het belang van [geïntimeerde] bij het in een gerechtelijke procedure naar voren kunnen brengen van hetgeen men dienstig acht ter verdediging van het betrokken standpunt. Welk van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer een rol de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen, het belang dat men met de uitlatingen beoogt te dienen, de mate waarin de uitlatingen destijds steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal, en de wijze van inkleding van de uitlatingen. Voor advocaten geldt in dit verband geen bijzondere regel. De eventuele bijzonderheden van hun handelen dienen aan de hand van voornoemde gezichtspunten te worden meegewogen. In de relatie tussen Smit en [geïntimeerde] speelt de inhoud van de gedragsregels voor advocaten daarbij een rol, nu deze gedagsregels het toetsingskader van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mede inkleuren.
"You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield” en “Did [appellant 1] encourage them to do so?”“Yes”tasten de reputatie, eer en goede naam van [appellant 1] aan. Uit het samenstel van alle uitlatingen volgt immers dat [geïntimeerde] [appellant 1] ervan beschuldigt dat hij zijn cliënten heeft aangezet tot het vervalsen van de geldleningsovereenkomst. Deze uitlatingen die zijn gedaan ter openbare zitting van de rechtbank bij gelegenheid van de behandeling van een civiele zaak tussen Springfield en [appellant 3] enerzijds en Hampton en Faraday anderzijds, zijn ernstig en onnodig grievend. Niet valt in te zien dat de uitlatingen van [geïntimeerde] over [appellant 1] bijdroegen aan het debat over de vraag of Hampton en Faraday uit hoofde van geldlening een bedrag waren verschuldigd aan Springfield en [appellant 3] nu daarvoor al bekend was dat partijen in de tegen elkaar gevoerde procedures elkaar over en weer beschuldigden van valsheid in geschrift. De toevoeging dat [appellant 1] daarbij betrokken was, heeft naar het voorlopig oordeel van het hof geen enkele betekenis gehad voor de inhoud van de zaak.