ECLI:NL:GHAMS:2021:1285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
5 mei 2021
Zaaknummer
200.277.101/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen door advocaat in civiele procedure en rectificatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot rectificatie van onrechtmatige uitlatingen door een advocaat. De appellanten, waaronder [appellant 1], zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De zaak draait om beschuldigingen van valsheid in geschrift die door de geïntimeerde, [geïntimeerde], zijn geuit tegen [appellant 1] in het kader van een civiele procedure tussen Springfield en Faraday. De uitlatingen van [geïntimeerde] zijn als onrechtmatig beoordeeld, omdat zij niet waren voorzien van voldoende feitelijke grond en de reputatie van [appellant 1] ernstig hebben aangetast. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot rectificatie toewijsbaar is en heeft [geïntimeerde] bevolen om binnen twee dagen na betekening van het arrest een schriftelijke rectificatie te ondertekenen en af te geven aan [appellant 1]. Het hof heeft de kosten van de procedure in beide instanties voor [geïntimeerde] veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.277.101/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/298981 / KG ZA 20-67
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 mei 2021
inzake

1.Mr. [appellant 1] ,

kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,

2. SPRINGFIELD TRADING FZE,

gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten,

3. [appellant 3] ,

wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J. den Hoed te Haarlem,
tegen
Mr. [geïntimeerde] ,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Kunst te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en voor zover nodig afzonderlijk aangeduid met [appellant 1] , Springfield en [appellant 3] . Geïntimeerde zal hierna [geïntimeerde] worden genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 14 april 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, (hierna: de voorzieningenrechter), van 17 maart 2020, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven en is voorzien van producties.
[geïntimeerde] heeft vervolgens een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 december 2020 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Den Hoed voornoemd, en [geïntimeerde] door mr. Kunst voornoemd, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
[appellanten] hebben na vermeerdering van eis en naar [appellanten] ter zitting in hoger beroep hebben toegelicht en het hof begrijpt, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair [geïntimeerde] alsnog zal bevelen binnen twee dagen na het te wijzen arrest de volgende schriftelijke rectificatie te ondertekenen en deze in schriftelijke vorm af te geven aan [appellant 1] :
Rectificatie
Ingevolge het arrest van ……….. van het hof Amsterdam, van …..…. 2020 neemt [geïntimeerde] hierbij terug zijn beschuldigingen jegens de advocaat [appellant 1] te [vestigingsplaats 1] , zoals geuit in zijn op 28 januari 2020 bij de Rechtbank Noord Holland, locatie Haarlem voorgedragen pleitnotities, inhoudende a) het vervalsen van documenten en b) het aanzetten tot het vervalsen van documenten.
[geïntimeerde] rectificeert zijn uitlatingen en neemt de volgende woorden terug:
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield” en “Did [appellant 1] encourage them to do so?” “Yes”
Voor die juistheid van die beschuldiging is geen enkele aanwijzing, laat staan ook maar een begin van bewijs. De beschuldiging is diffamerend en tast de goede naam, eer en reputatie van [appellant 1] aan. De uitlatingen zijn onrechtmatig jegens [appellant 1] . Het hof beveelt [geïntimeerde] deze rectificatie aan [appellant 1] af te geven.
[geïntimeerde] betreurt de schade aan de reputatie en goede naam van [appellant 1]
Handtekening invoegen
[geïntimeerde] ”
1. subsidiair [geïntimeerde] zal bevelen binnen twee dagen na het te wijzen arrest de onrechtmatige en onware beschuldigingen van het plegen van strafbare feiten zoals (deelneming aan) valsheid in geschrift, door een overeenkomst te laten vervalsen en anderen aan te moedigen om documenten te vervalsen bij brief althans schriftelijk tegenover [appellanten] terug te nemen, althans terug te nemen de woorden:
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield”en
“Did [appellant 1] encourage them to do so? Yes”;
2. [geïntimeerde] zal bevelen [appellant 1] in de toekomst niet te beschuldigen van betrokkenheid bij vervalsing van een overeenkomst zolang hij deze aantijging niet kan bewijzen, althans [geïntimeerde] te bevelen [appellant 1] niet te beschuldigen als hiervoor weergegeven, dus met de woorden:
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield”en
“Did [appellant 1] encourage them to do so? Yes”, zolang hij die aantijgingen niet kan bewijzen;
3. aan de uit te spreken veroordelingen een dwangsom zal verbinden van € 10.000,- per overtreding dan wel per dag zolang de overtreding voortduurt, alsmede
[geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, nakosten en wettelijke rente daaronder begrepen.
[geïntimeerde] heeft - kort samengevat en naar het hof begrijpt - geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
( i) [appellant 1] is de advocaat van Springfield en [appellant 3] . [geïntimeerde] staat (samen met mr. [naam 2] ) Faraday Limited (hierna: Faraday) en Hampton Trading Fze (hierna: Hampton) bij. Springfield en [appellant 3] enerzijds en Faraday en Hampton anderzijds hebben de afgelopen tijd diverse gerechtelijke procedures tegen elkaar gevoerd. Centraal in die procedures stond of staat onder meer een geldleningsovereenkomst uit 2015 (hierna: de geldleningsovereenkomst). Met een beroep op die geldleningsovereenkomst vordert Springfield betaling van Faraday en Hampton. Hampton en Faraday betogen dat die geldleningsovereenkomst vals is.
(ii) Een van de hierboven bedoelde procedures betreft een door Faraday en Hampton tegen Springfield ingediend verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor waarin [naam 1] als getuige zou moeten worden gehoord. Dit verzoek is ter zitting van de rechtbank van 28 januari 2020 behandeld.
(iii) Kort voor de zitting van 28 januari 2020 heeft [geïntimeerde] een productie ingediend, zijnde een Whatsapp conversatie tussen [naam 2] en [naam 3] , bestuurder en aandeelhouder van Faraday en Hampton, waarin wordt gesuggereerd dat de (beweerdelijk vervalste) geldleningsovereenkomst op voorspraak van [appellant 1] zou zijn opgemaakt.
(iv) Ter zitting van 28 januari 2020 heeft [geïntimeerde] een aan de rechtbank en de wederpartijen verstrekte pleitnota voorgedragen. In de pleitnota staat onder meer het volgende:
“13. Het gaat hier om méér dan alleen een kwestie van onbevoegde vertegenwoordiging. Het gaat om valsheid in geschrift, bestaande uit een antedatering, waardoor twee partijen, t.w. verzoekers, serieus zijn benadeeld.
14. Verzoeksters hebben daarnaast vanuit het kamp van de geld lenende partijen (BKS, ITT, Shiboja) concrete aanwijzingen ontvangen dat er met geschriften geknoeid is. Dit is de reden dat ik u nog een aanvullende bijlage 7 heb toegezonden. [naam 3] heeft kort na 11 februari 2019, de dag dat deze akten naar de rechtbank ingezonden zijn voor de zitting van 12 februari 2019, ook van een
insideraldaar gehoord dat er valse akten zijn opgesteld. Zij verwoordde die informatie als volgt op maart 2019 aan haar advocaat (
bijlage 7):
15. Of deze bron - die op dit moment niet nader genoemd kan worden - het bij het juiste eind heeft, kan nu nog niet worden gezegd. Echter het is wel belangrijk dat dit wordt onderzocht. Dit kan onder meer door het horen van de genoemde betrokkene(n) en dit kan weer alleen door het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
16. Daarbij hoeft, althans in eerste instantie, slechts één getuige te worden gehoord, te weten de heer [naam 1] . Wanneer deze naar waarheid en/of consistent verklaart, zal uit dit verhoor niets anders kunnen komen dan dat de akten inderdaad geantedateerd zijn, al dan niet op instigatie van anderen. De heer [naam 1] was immers noch in 2015 noch in 2017 vertegenwoordiger namens Hampton, was daar niet eens bekend en kan dan ook nooit in die jaren de onderhavige akte hebben ondertekend.”
( v) Het proces-verbaal van de zitting van 28 januari 2020 houdt - voor zover van belang - het volgende in:
“ [geïntimeerde] :
Het is een normaal en legitiem verzoek. Wat de beschuldiging aan het adres van [appellant 1] betreft moeten de wederpartijen mijn pleitnota goed lezen. Ik heb hem zelf nergens van beschuldigd. Ik heb gezegd dat ik niet kan beoordelen of de informatie juist is en dat dat nader moet worden onderzocht. Ik sluit aan bij de eigen wetenschap van mijn cliënt. (…) De centrale vraag is wie er wordt verdacht van het opstellen van valse akten. (…)”
(vi) Bij brief van 29 januari 2020 heeft [appellant 1] een sommatie aan [geïntimeerde] gezonden om de beschuldigingen in te trekken althans ongedaan te maken.
(vii) [geïntimeerde] heeft de beschuldigingen niet ingetrokken of ongedaan gemaakt. Bij e-mail van 29 januari 2020 heeft hij aan [appellant 1] het volgende geschreven, voor zover van belang:
“Mijn overlegging gisteren van een productie, betreffende mededelingen gedaan door derden over uw vermeende betrokkenheid bij het opstellen van twee akten, waarvan mijn cliënten mij met opgave van feiten en omstandigheden, waaronder documentatie, bezweren dat deze zijn geantedateerd, was functioneel in de belangenbehartiging van cliënten, en geschiedde binnen de rechtszaal waarin de desbetreffende kwestie werd behandeld. (…)”

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd
[geïntimeerde] :
1) te bevelen de onrechtmatige en onware beschuldigingen van het plegen van strafbare feiten zoals (deelneming aan) valsheid in geschrift, door een overeenkomst te (laten) vervalsen en anderen aan te moedigen om documenten te vervalsen, schriftelijk bij akte gericht aan de rechtbank alsook aan [appellanten] in te trekken en terug te nemen, althans in het bijzonder in te trekken en terug te nemen de woorden:
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield”en
“Did [appellant 1] encourage them to do so?” “Yes”;
2) te bevelen de navolgende schriftelijke rectificatie te ondertekenen en hem te bevelen die in schriftelijke vorm af te geven aan [appellant 1] :
Rectificatie
Ingevolge het vonnis van …. van de Rechtbank Noord-Holland, Locatie Haarlem, van …. maart 2020 rectificeert [geïntimeerde] , advocaat te [plaats] , hierbij zijn pleitnotities van 28 maart 2020 als volgt en trekt hij de betreffende bijlage 7 hierbij in
In genoemde pleitnotities heeft [geïntimeerde] jegens de Rotterdamse advocaat [appellant 1] te [vestigingsplaats 1] de beschuldiging geuit va het vervalsen van documenten en het aanzetten tot het vervalsen van documenten en heeft [geïntimeerde] dat ter zitting van 28 maart van de Rechtbank Noord Holland, locatie Haarlem voorgedragen.
In het bijzonder heeft [geïntimeerde] in woord en geschrift het volgende gesteld:
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield” en “Did [appellant 1] encourage them to do so?”
“Yes”
Voor die juistheid van die beschuldiging is geen enkele aanwijzing, laat staan ook maar het begin van bewijs. De beschuldiging is diffamerend en tast de goede naam, eer en reputatie van [appellant 1] aan. De uitlatingen van [geïntimeerde] zijn onrechtmatig jegens [appellant 1] . De Rechtbank beveelt [geïntimeerde] die uitlatingen onverwijld en onvoorwaardelijk integraal terug te nemen en via deze rectificatie te rectificeren.
[geïntimeerde] betreurt de schade aan de reputatie en goed naam van [appellant 1]
Handtekening invoegen
[geïntimeerde] ”
3) te bevelen zich nu alsook in de toekomst te onthouden van smadelijke en negatieve uitlatingen over [appellant 1] .
Alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding van de voorlopige voorzieningen onder 1) en 2) dan wel per dag voor zolang de overtreding van de voorlopige voorzieningen onder 1) en/of 2) voortduurt, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.2
Nadat [geïntimeerde] verweer had gevoerd, heeft de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, overwogen dat niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] jegens Springfield en [appellant 3] zelf beschuldigingen heeft geuit of anderszins onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. De voorzieningenrechter heeft hierop Springfield en [appellant 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen jegens [geïntimeerde] . Met betrekking tot de door [appellant 1] gevorderde rectificatie heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [geïntimeerde] met de gewraakte passage enkel de woorden van zijn cliënt heeft geciteerd en dat het niet een door [geïntimeerde] zelf geuite beschuldiging betreft waardoor de door [appellant 1] verlangde rectificatie, reeds daarom niet mogelijk is. De vordering van [appellant 1] is op die grond afgewezen. [appellanten] zijn tevens veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met vier grieven op. [geïntimeerde] bestrijdt de grieven.
Rechtsmacht Nederlandse rechter en toepasselijk recht
3.3
Alvorens op de inhoud van de zaak in te gaan, dient het hof te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op de onderhavige zaak toepasselijk is. Het hof verenigt zich met het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de onderhavige vorderingen kennis te nemen nu [geïntimeerde] - als gedaagde - woonplaats heeft in Nederland en daarmee ingevolge artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX II-Vo) die op deze zaak van toepassing is, de Nederlandse rechter bevoegdheid toekomt. Met betrekking tot de vraag welk recht van toepassing is, is het hof eveneens van oordeel dat de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen dat ingevolge artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 (Verordening Rome II) Nederlands recht van toepassing is aangezien de gestelde schade in het onderhavige geval zich heeft voorgedaan in Nederland.
3.4
Met
grief 2komen [appellanten] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Springfield en [appellant 3] geen zelfstandig belang hebben bij de onderhavige vorderingen nu de door [geïntimeerde] geuite beschuldigingen niet aan hen zijn gericht maar slechts aan [appellant 1] . Deze grief faalt. De kern van de geuite beschuldiging is dat [appellant 1] de akten inzake de geldlening heeft vervalst althans dat hij anderen heeft aangezet tot het vervalsen van deze akten. Daarmee raakt de beschuldiging [appellant 1] rechtstreeks. Dat Springfield en [appellant 3] indirect worden getroffen door deze beschuldiging omdat daarmee de geloofwaardigheid van hun advocaat in het geding is, is op zichzelf voorstelbaar maar onvoldoende om een rechtstreeks belang aan te nemen bij de gevorderde voorzieningen. Met de voorzieningenrechter is het hof derhalve van oordeel dat Springfield en [appellant 3] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Spoedeisend belang
3.5
Het hof is met [appellant 1] van oordeel dat hij een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen. Gelet op de aard van de gedane beschuldiging aan het adres van [appellant 1] alsmede het feit dat hij als advocaat optreedt van Springfield en [appellant 3] in diverse procedures jegens Hampton en Faraday die daarbij worden bijgestaan door [geïntimeerde] , is voldoende aannemelijk dat [appellant 1] van een dergelijke negatieve kwalificatie hinder ondervindt in zijn werk als advocaat, in het bijzonder in de hiervoor bedoelde procedures jegens Springfield en [appellant 3] .
Het beoordelingskader
3.6
De
grieven 1, 3 en 4betreffen de kern van het geschil en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Ter beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 1] dient een afweging te worden gemaakt tussen de aan de orde zijnde belangen, enerzijds het belang van [appellant 1] verschoond te blijven van beweringen die schadelijk kunnen zijn voor zijn eer en goede naam en anderzijds het belang van [geïntimeerde] bij het in een gerechtelijke procedure naar voren kunnen brengen van hetgeen men dienstig acht ter verdediging van het betrokken standpunt. Welk van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer een rol de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen, het belang dat men met de uitlatingen beoogt te dienen, de mate waarin de uitlatingen destijds steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal, en de wijze van inkleding van de uitlatingen. Voor advocaten geldt in dit verband geen bijzondere regel. De eventuele bijzonderheden van hun handelen dienen aan de hand van voornoemde gezichtspunten te worden meegewogen. In de relatie tussen Smit en [geïntimeerde] speelt de inhoud van de gedragsregels voor advocaten daarbij een rol, nu deze gedagsregels het toetsingskader van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mede inkleuren.
3.7
Het onderhavige geval kenmerkt zich door het feit dat [geïntimeerde] de uitlatingen heeft gedaan in het kader van een civiele procedure waarin zijn cliënten en die van [appellant 1] verwikkeld waren. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat groot gewicht toekomt aan de vrijheid van partijen en hun advocaten om hun belang c.q. dat van hun cliënten te dienen op een wijze die hen dienstig voorkomt, waaraan niet afdoet dat ook daarbij grenzen kunnen worden overschreden. Of dat het geval is, zal vooral afhangen van de mate waarin de uitlatingen steun vonden in het destijds beschikbare feitenmateriaal en de wijze waarop zij zijn gedaan, alsmede de relevantie ervan voor de uitkomst van het geding. Voorshands moet worden geoordeeld dat de onderhavige uitlatingen niet zijn voorzien van voldoende feitelijke grond, terwijl het tot de verplichtingen en verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] behoort om, als hij gebruik wil maken van zijn uitingsvrijheid, een dergelijke aanval op de reputatie van [appellant 1] alleen te doen bij voldoende feitelijke grond. Ook nadat het hof ter zitting in hoger beroep [geïntimeerde] heeft gevraagd waarop hij de uitlatingen baseerde, heeft [geïntimeerde] niet duidelijk kunnen maken op welk feitencomplex die uitlatingen gegrond waren. De hiervoor onder 2. sub (iv) genoemde uitlatingen inhoudende
"You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield” en “Did [appellant 1] encourage them to do so?”“Yes”tasten de reputatie, eer en goede naam van [appellant 1] aan. Uit het samenstel van alle uitlatingen volgt immers dat [geïntimeerde] [appellant 1] ervan beschuldigt dat hij zijn cliënten heeft aangezet tot het vervalsen van de geldleningsovereenkomst. Deze uitlatingen die zijn gedaan ter openbare zitting van de rechtbank bij gelegenheid van de behandeling van een civiele zaak tussen Springfield en [appellant 3] enerzijds en Hampton en Faraday anderzijds, zijn ernstig en onnodig grievend. Niet valt in te zien dat de uitlatingen van [geïntimeerde] over [appellant 1] bijdroegen aan het debat over de vraag of Hampton en Faraday uit hoofde van geldlening een bedrag waren verschuldigd aan Springfield en [appellant 3] nu daarvoor al bekend was dat partijen in de tegen elkaar gevoerde procedures elkaar over en weer beschuldigden van valsheid in geschrift. De toevoeging dat [appellant 1] daarbij betrokken was, heeft naar het voorlopig oordeel van het hof geen enkele betekenis gehad voor de inhoud van de zaak.
3.8
Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de uitlatingen aan [geïntimeerde] toegerekend kunnen worden. [geïntimeerde] heeft immers verklaard zich aan te sluiten bij de woorden van Enescu die had verklaard dat zij van een anonieme bron had vernomen dat de geldleningsovereenkomst was vervalst en dat [appellant 1] daarbij een rol had gehad door zijn cliënten tot die vervalsing aan te zetten. Ook nadien heeft [geïntimeerde] , hoewel hij aanvankelijk door [appellant 1] en laatstelijk ter zitting in hoger beroep daartoe in de gelegenheid is gesteld, zich niet althans onvoldoende gedistantieerd van de gedane uitlatingen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de verdenking van het aanzetten van het vervalsen van akten boven het hoofd van
[appellant 1] laten voortbestaan.
3.9
Het voren overwogene voert het hof tot het voorlopig oordeel dat, in aanmerking genomen alle feiten en omstandigheden, het belang van [appellant 1] om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan ongefundeerde of lichtvaardige verdachtmakingen die inbreuk maken op zijn eer en goede naam, respectievelijk op zijn recht op bescherming daarvan, in dit geval zwaarder behoort te wegen dan het belang van
[geïntimeerde] bij het in een gerechtelijke procedure naar voren kunnen brengen van hetgeen men dienstig acht ter verdediging van het betrokken standpunt. De hiervoor onder 2 sub (iv) genoemde uitlatingen van [geïntimeerde] maken inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant 1] en zijn in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarom onrechtmatig jegens [appellant 1] . Aangezien [geïntimeerde] er geen blijk van heeft gegeven in te zien dat de uitlatingen voor [appellant 1] ernstig zijn, heeft [appellant 1] belang bij rectificatie.
3.1
De primaire vordering tot rectificatie is daarom toewijsbaar, een en ander als hierna te melden. Grief 1 die hiertoe strekt, slaagt. De vordering [geïntimeerde] te bevelen [appellant 1] in de toekomst niet te beschuldigen van betrokkenheid bij vervalsing van een overeenkomst zolang hij deze aantijging niet kan bewijzen, althans
[geïntimeerde] te bevelen [appellant 1] niet te beschuldigen als in het onderhavige geval aan de orde, zal worden afgewezen. Er kan niet bij voorbaat van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] zich niets zal aantrekken van het oordeel van het hof omtrent de onrechtmatigheid van de geuite beschuldiging aan het adres van [appellant 1] . Het hof gaat ervan uit dat van de hierna weer te geven veroordeling tot rectificatie voldoende preventieve werking zal uitgaan, zodat een verbod voor de toekomst niet noodzakelijk is. Hetzelfde geldt voor de gevorderde dwangsom. De daartoe strekkende vorderingen worden derhalve afgewezen. De grieven 3 en 4 falen.
3.11
De slotsom is dat grief 1 slaagt en dat de overige grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover daarbij de vordering van [appellant 1] is afgewezen en hij daarbij is veroordeeld in de proceskosten. Het hof zal - opnieuw rechtdoende - [geïntimeerde] veroordelen tot de hierna weer te geven rectificatie. Voor het overige wordt het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep doch uitsluitend voor zover daarbij de vordering van [appellant 1] is afgewezen en [appellant 1] is veroordeeld in de proceskosten, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
beveelt [geïntimeerde] om binnen twee (2) dagen na betekening van dit arrest de navolgende schriftelijke rectificatie te ondertekenen en in schriftelijke vorm af te geven aan [appellant 1] :
Rectificatie
Ingevolge het arrest van 4 mei 2021 van het hof Amsterdam neemt [geïntimeerde] hierbij terug zijn beschuldigingen jegens de advocaat [appellant 1] te [vestigingsplaats 1] , zoals geuit in zijn op 28 januari 2020 bij de rechtbank Noord Holland, locatie Haarlem voorgedragen pleitnotities, inhoudende het aanzetten tot het vervalsen van documenten. [geïntimeerde] rectificeert zijn uitlatingen en neemt de volgende woorden terug:
“You have to know that [appellant 1] told them to make that false agreement between [naam 1] and Springfield” en “Did [appellant 1] encourage them to do so?”
“Yes”
Voor die juistheid van die beschuldiging was geen enkele aanwijzing. De beschuldiging is diffamerend en tast de goede naam, eer en reputatie van [appellant 1] aan. De uitlatingen zijn onrechtmatig jegens [appellant 1] . Het hof beveelt [geïntimeerde] deze rectificatie aan [appellant 1] af te geven.”
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant 1] begroot op € 756,89 aan verschotten en € 1.960,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 843,38 aan verschotten en € 2.148,- voor salaris en op € 152,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.