In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) tegen twee vergunninghouders, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], die in een asielzoekerscentrum (AZC) verbleven. Het COA had hen een woning aangeboden buiten het AZC, maar de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland had de vordering van het COA om hen te veroordelen tot ontruiming van het AZC afgewezen. Het COA is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.
De kern van het geschil is of het COA aan de vergunninghouders passende huisvesting heeft aangeboden. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de aangeboden woning niet passend was, mede vanwege medische omstandigheden van de vrouw en de minderjarige kinderen. Het COA betwistte deze beoordeling en stelde dat de vergunninghouders de aangeboden woning onterecht hadden geweigerd.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het COA zijn vordering tot ontruiming ingetrokken, maar het hof heeft geoordeeld dat het COA nog steeds belang heeft bij het hoger beroep, omdat het in de proceskosten was veroordeeld. Het hof heeft de grieven van het COA behandeld en geconcludeerd dat het COA in redelijkheid de aangeboden woning als passend heeft kunnen aanmerken. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vergunninghouders veroordeeld in de kosten van de procedure.