Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
“Bijlage 1. Persoonlijke garantie(hoofdelijke aansprakelijkheid)
het niet nakomen van de verplichtingen van Verkoper tot terugkoop conform de gevallen zoals genoemd in artikel 11 van de overeenkomst;(…)
€ 29.897,01) en proceskosten (hierna: het verstekvonnis). [appellant] is op 19 juni 2018 van dit verstekvonnis in verzet gekomen. Die procedure is geëindigd in het bestreden vonnis.
4.Beoordeling
grief 1keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst niet in strijd is met artikel 3:84 lid 3 BW (fiduciaverbod). [appellant] betoogt dat de overeenkomst ten doel heeft CSF zekerheid te verschaffen met voorrang boven andere schuldeisers van Aston, en dat geen daadwerkelijke overdracht van vorderingen van Aston aan CSF is beoogd. Dit blijkt volgens [appellant] uit de overeengekomen verplichte retrocessie in alle gevallen waarin CSF geen betaling van debiteuren ontvangt, welke retrocessie pas wordt voltooid nadat Aston het volledige factuurbedrag aan CSF heeft betaald. Daarnaast heeft [appellant] erop gewezen dat CSF geen debiteurenrisico draagt ter zake van de overgedragen vorderingen. [appellant] heeft aangevoerd dat de overeenkomst feitelijk een kortlopende kredietovereenkomst is met een betalingstermijn van negentig dagen.
grieven 2 en 3richt [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de persoonlijke garantie niet vernietigbaar is op grond van dwaling. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] heeft met een beroep op artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW aangevoerd dat hij een onjuiste voorstelling van zaken had over de (factoring)overeenkomst en daardoor over de financiële risico’s die hij liep bij het afgeven van de persoonlijke garantie en dat hij bij een juiste voorstelling van zaken de persoonlijke garantie niet had afgegeven. Door de overeenkomst een factoringovereenkomst te noemen waar deze in werkelijkheid een kredietovereenkomst was, heeft CSF de indruk gewekt dat de vorderingen en het debiteurenrisico daadwerkelijk werden overgedragen aan CSF. Dit, terwijl het debiteurenrisico bij Aston bleef als gevolg van de verplichting van Aston de niet (binnen negentig dagen) inbare vorderingen terug te kopen. CSF heeft hem aldus verkeerd ingelicht. [appellant] heeft verder gesteld dat CSF hem had moeten wijzen op de financiële risico’s die hij liep bij het stellen van de persoonlijke garantie (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW). Volgens [appellant] is zijn positie vergelijkbaar met die van een particuliere borg en rustte op CSF (ook om die reden) een bijzondere zorgplicht om hem over de financiële risico’s te informeren.
Persoonlijke garantie” staat vermeld. Van [appellant] mocht worden verwacht dat hij zich van de betekenis en de gevolgen van het accepteren van de persoonlijke garantie op de hoogte zou stellen en daarover vragen zou stellen als hierover bij hem nog onduidelijkheid bestond. Dat [appellant] zich bij het ondertekenen van de overeenkomst en de persoonlijke garantie heeft laten leiden door [X] , komt voor zijn rekening en risico. In het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden was CSF niet gehouden [appellant] uit eigen beweging nader te informeren of te waarschuwen in verband met de risico’s van de persoonlijke garantie.