Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2] ,
1.DEUTSCHE NEDERLAND N.V.,
DEUTSCHE BANK A.G.,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 22 december 2020, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Hagers, hebben een vordering ingesteld tegen Deutsche Nederland N.V. (voorheen Deutsche Bank Nederland N.V.) en Deutsche Bank A.G., vertegenwoordigd door advocaat mr. F.R.H. de Leeuw. De zaak betreft een geschil over een renteswap en de bijbehorende kosten. Het hof heeft vastgesteld dat er een feitelijke misslag was in het tussenarrest, waarbij de verlaging van de hoofdsom van de renteswap door de Bank niet tijdig was uitgevoerd. Hierdoor zijn de appellanten genoodzaakt geweest om een incidentele vordering in te stellen. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van de appellanten ten dele slagen, en heeft het vonnis van 14 maart 2018 vernietigd. De appellanten zijn alsnog in het gelijk gesteld en de Bank is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 50.877,67, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens zijn de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van de appellanten begroot en vergoed.