ECLI:NL:GHAMS:2021:1247

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
23-002837-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging tot doodslag en mishandeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling van een 14-jarige jongen op 16 maart 2019 in Den Helder. De verdachte heeft de jongen meermalen met een spanningzoeker in de hals en rug gestoken, wat resulteerde in dertien letsels. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol, zonder duidelijke aanleiding de jongen heeft aangevallen. De forensisch arts die de jongen onderzocht, verklaarde dat de verwondingen levensgevaarlijk hadden kunnen zijn. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en mishandeling, en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een gedragsinterventie en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 3.735,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002837-19
datum uitspraak: 3 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-063196-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen (met kracht) met een spanningzoeker, althans een scherp voorwerp, in de nek en/of hals en/of in de rug, althans in het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long, althans een gaatje in zijn long, heeft toegebracht door meermalen met een spanningzoeker, althans een scherp voorwerp, in de nek en/of hals en/of in de rug, althans in het lichaam, van die [benadeelde] te steken en/of te slaan;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) met een spanningzoeker, althans een scherp voorwerp, in de nek en/of hals en/of in de rug, althans in het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [benadeelde] te slaan en/of stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof heeft beraadslaagd op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Feit 1 primair
De raadsman heeft gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet is bewezen. De door de verdachte gebruikte spanningzoeker heeft een kort uiteinde. De kans dat de aangever hierdoor dodelijk zou kunnen worden verwond is klein, temeer daar de aangever meerdere kledinglagen droeg. Die kleine kans volgt eveneens uit de oppervlakkige letsels en het feit dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld hoe diep de vastgestelde letsels bij de aangever waren.
De verdachte was op het moment van de vechtpartij dronken, hetgeen relevant is voor de gerichtheid van zijn handelen. Nu niet kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte zich op 16 maart 2019, onder invloed van alcohol, in de binnenstad van Den Helder bevond. Daar heeft hij de toen 14-jarige [benadeelde] zonder duidelijke aanleiding aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer, toen dat op de grond lag, met kracht en op ongecontroleerde wijze meermalen met een spanningzoeker in – onder meer – het bovenlichaam gestoken. Het handelen van de verdachte heeft geresulteerd in een dertiental letsels op en in de hals en het lichaam van [benadeelde], waarbij het letsel zich concentreert rondom de hals en luchtpijp, de grote aderen en de rug, ter hoogte van de longen.
Drs. [naam], de forensisch arts die [benadeelde] kort na het tenlastegelegde feit heeft onderzocht, is ter terechtzitting in hoger beroep gehoord als getuige en deskundige. De letsels passen volgens [naam] bij letsel dat kan worden toegebracht door een spanningzoeker. Niet enkel de lengte van (het uiteinde van) de spanningzoeker is van belang, maar tevens andere factoren zoals de kracht waarmee wordt gestoken, de pletbaarheid en doordringbaarheid van het weefsel waarin wordt gestoken en de eventuele aanwezigheid van vitale delen onder dat weefsel. [naam] heeft verklaard dat, gelet op de plekken waar de verwondingen zijn toegebracht, twee levensgevaarlijke aandoeningen hadden kunnen worden veroorzaakt. Ten eerste kon een levensgevaarlijke bloeding worden veroorzaakt, door het raken van een van de twee halsslagaders. Het weefsel daar kan eenvoudig worden geperforeerd, waarna door de druk op een halsslagader het hart zich leegpompt, met overlijden als gevolg. Ten tweede had een penetratie, in de regio waar gestoken is, een spanningsklaplong kunnen doen ontstaan. Hierbij pompt het valse luchtgat de geraakte long steeds verder vol met valse lucht, met als gevolg verdrukking van de gezonde long, resulterend in de dood. Van belang is tevens dat [benadeelde] ten tijde van het feit een tenger postuur had, met een geringe hoeveelheid vetweefsel tussen de huid en onderliggende organen, waardoor die organen eenvoudiger waren te penetreren dan bij mensen met een voller postuur, aldus [naam].
Het hof stelt vast dat de verdachte, onder invloed van alcohol, een op de grond liggend kind van 14 jaar oud met een slank tot mager postuur, meermalen met kracht en op ongecontroleerde wijze in het bovenlichaam heeft gestoken, resulterende in een dertiental letsels op de hals en in het lichaam van die jongen, waarbij het letsel zich concentreert rondom de hals en luchtpijp, de grote aderen en de rug en ter hoogte van de longen, een steekregio die volgens de forensisch arts levensgevaar heeft opgeleverd. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is dit door de verdachte geweld zozeer gericht geweest op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte – minst genomen – de aanmerkelijke kans op dat dodelijke gevolg bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 16 maart 2019 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met kracht met een spanningzoeker in de hals en rug van [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 maart 2019 te Den Helder [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen in het gezicht van [benadeelde] te stompen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 meer subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daaraan dienen te worden gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om geen hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg is opgelegd en aan te sluiten bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ten aanzien van zware mishandeling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het 14-jarige slachtoffer meermaals in het bovenlichaam te steken met een spanningzoeker. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer meerdere verwondingen opgelopen. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat geen vitale onderdelen van het lichaam zijn geraakt. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op onaanvaardbare wijze geschonden.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 april 2021 is de verdachte eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het delict en de recidive kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van geruime duur. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals beschreven in het advies van Reclassering Nederland van 22 maart 2021, ziet het hof aanleiding een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Anders dan geadviseerd door de reclassering zal het hof dezelfde bijzondere voorwaarden stellen als de rechtbank, te weten een meldplicht, deelname aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld, verblijf in een instelling voor beschermd wonen en meewerken aan diagnostisch onderzoek. Weliswaar zijn aan de verdachte bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 december 2020 overeenkomstige bijzondere voorwaarden gesteld, doch het hof acht het van belang dat de verdachte nogmaals ervan wordt doordrongen dat er forse strafrechtelijke consequenties zijn als hij zich aan de voorwaarden onttrekt.
Het hof zal een zwaardere straf opleggen dan door de raadsman is bepleit nu het, anders dan de rechtbank, poging tot doodslag bewezen verklaart, zodat de oriëntatiepunten met betrekking tot zware mishandeling niet van toepassing zijn.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Dit voorwerp zal daarom worden verbeurdverklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.235,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.735,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep voor het oorspronkelijk gevorderde bedrag gevoegd.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering overeenkomstig de beslissing van de rechtbank gevorderd.
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot het bedrag dat de rechtbank heeft toegekend.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 235,00 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid op € 3.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, het lichamelijke letsel dat hij daarbij heeft opgelopen, alsmede op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] en zich daarna gedurende de volledige proeftijd en op door de reclassering te bepalen dagen en tijdstippen te melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, nader te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan diagnostisch onderzoek, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Spanningzoeker (995900).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.735,00 (drieduizend zevenhonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 235,00 (tweehonderdvijfendertig euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.735,00 (drieduizend zevenhonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 235,00 (tweehonderdvijfendertig euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.A. van Eijk en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2021.
=========================================================================
[…]