Het hof overweegt als volgt. [X] c.s. hebben in het petitum weliswaar schorsing - althans zekerheidsstelling - gevorderd met betrekking tot het gehele vonnis, maar uit hetgeen [X] c.s. onder punt 1.5 van de appeldagvaarding hebben aangevoerd, blijkt dat de vordering ziet op de tegen [X] c.s. uitgesproken veroordeling om, binnen 2 maanden na datum van het vonnis, hun pand (partieel) te verwijderen, zodat tussen beide panden een afstand zal bestaan van 2 meter, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [X] c.s. in gebreke blijken aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt.
Naar het oordeel van het hof hebben [X] c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat er voldoende omstandigheden bestaan die meebrengen dat hun belang bij behoud van de bestaande situatie zolang niet op het hoger beroep is beslist - ook gegeven het uitgangpunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd -, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de directe tenuitvoerlegging van het deel van het vonnis waarvan [X] c.s. schorsing van de tenuitvoerlegging hebben verzocht.
Vooralsnog kan ervan worden uitgegaan - mede gezien de uitlating van een aannemer ter zake jegens [X] c.s. zoals die blijkt uit een verklaring van [X] c.s. - dat het afbreken van pand II een kostbare en tijdrovende klus is, die niet binnen de bepaalde termijn van twee maanden kan worden uitgevoerd. Verder leidt het afbreken van het pand tot verlies van ruimte aan de zijde van [X] c.s.
Het belang van [geïntimeerde] bij directe tenuitvoerlegging - zo dit belang al bestaat - weegt daar niet tegen op. Tussen partijen is niet in geschil dat door de bouw van pand II sprake is van verminderde lichtinval op de gevel van pand I. Eventuele schade van [geïntimeerde] kan (onder meer) bestaan uit verminderde verhuurbaarheid door verslechterde lichtinval. Evenwel is niet in geschil dat de huidige huurder van pand I, [Y] , de ramen al jaren heeft afgeplakt. Hieruit blijkt dat de begane grond ook zonder noemenswaardige lichtinval via de ramen in de zijgevel langdurig verhuurbaar is. [geïntimeerde] heeft ook geen concrete stellingen betrokken over enige invloed van de nabijheid van pand II op de huurverhouding met [Y] . Over beëindiging van de huur met [Y] is niets gesteld of gebleken. Vooralsnog doet zich dus niet voor de situatie dat [geïntimeerde] op zoek moet naar (een) nieuwe huurder voor zijn pand.
[geïntimeerde] heeft wel gesteld dat [Y] pand I anders wil gaan gebruiken, waarvoor lichtinval belangrijk is. Van deze plannen van [Y] is evenwel niets gebleken. [geïntimeerde] heeft geen stuk overgelegd waaruit blijkt dat [Y] hinder ondervindt van de geringe lichtinval en dat zij aandringt op verbetering van de situatie, nu of in het verleden. Ook is niet gebleken dat de door [geïntimeerde] op 4 december 2020 aangevraagde omgevingsvergunning voor (onder andere) het plaatsen van ramen op de begane grond (alleen) op verzoek van [Y] is ingediend.
De verbouwkosten en de eventuele vermindering van huurinkomsten zijn ook kosten die, als komt vast te staan dat sprake is van schade die op [X] c.s. verhaald kan worden, in de schadestaatprocedure kunnen worden opgevoerd.
De vraag of [X] c.s. welbewust het risico hebben genomen dat zij tot partiële afbraak gedwongen zouden worden, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, raakt de inhoud van de zaak en voor een inhoudelijke beoordeling van de zaak is in dit incident geen plaats. Overigens doet het door [geïntimeerde] in dit kader gestelde, wat daarvan ook zij, aan wat hiervoor is overwogen niet af.
Verder wordt aan het betoog van [geïntimeerde] dat het risico bestaat dat [X] c.s. op een later moment de aannemer niet meer kunnen betalen om pand II af te breken, voorbij gegaan. De enkele omstandigheid dat [X] c.s. zich verzetten tegen het partieel afbreken van pand II vanwege de hoge kosten is geen reden om hier anders over te denken. Het hof heeft er begrip voor dat [X] c.s. dit verlies (en eventuele kapitaalvernietiging) proberen te voorkomen.