ECLI:NL:GHAMS:2021:1183

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
23-001718-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een zaak van zwaar lichamelijk letsel door schuld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, dat zou zijn ontstaan op 11 augustus 2019 te Den Helder. De tenlastelegging betrof het onvoorzichtig en nalatig handelen van de verdachte, die samen met een medeverdachte de traanplaten van een brug omhoog had gezet, waardoor de brug vrij kon bewegen en een slachtoffer, [slachtoffer], ernstig letsel aan haar gezicht opliep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 april 2021 heeft de advocaat-generaal gepleit voor vrijspraak, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte in redelijkheid de gevolgen van zijn handelen had kunnen voorzien. De raadsman van de verdachte heeft eveneens vrijspraak bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een ongeluk, maar dat de vraag of de verdachte schuld had in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht ontkennend moest worden beantwoord. Het hof overwoog dat de verdachte niet had kunnen voorzien dat zijn handelen zou leiden tot het afdrijven van de brug en het daaropvolgende ongeluk.

Het hof heeft geconcludeerd dat, hoewel de verdachte onvoorzichtig was, er geen sprake was van strafrechtelijke verwijtbaarheid. Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij mr. M.L.M. van der Voet niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001718-20
datum uitspraak: 26 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-230361-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 april 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 augustus 2019 te Den Helder, tezamen en in vereniging, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig toen aldaar de (traan)platen van een (bewegende) brug omhoog heeft gezet, waardoor de brug vrij kon bewegen over het water, waardoor het aan hun/zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een snee/wond op de neus, en/of
- een snee/wond op de kin, en/of
- een gescheurde (onder)lip, en/of
- gescheurd tandvlees, en/of
- een gescheurd neusbeentje
heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte in redelijkheid het concrete gevolg van zijn handelen had kunnen voorzien.
Door de raadsman is eveneens vrijspraak bepleit.
Het hof stelt voorop dat op 11 augustus 2019 een naar ongeluk is gebeurd, waarbij de aangeefster
[slachtoffer] ernstig letsel aan haar gezicht heeft opgelopen.
Naar het oordeel van het hof dient echter de vraag of het aan de schuld – in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) – van de verdachte is te wijten dat [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, ontkennend te worden beantwoord. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt in de rechtspraak een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke mate van schuld wordt bepaald door enerzijds de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en anderzijds door het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij kan geen sprake zijn van schuld in de zin van verwijtbaarheid indien de verdachte in redelijkheid de gevolgen van zijn gedrag niet had kunnen voorzien.
Het hof ziet zich in het kader van het voorgaande voor de vraag gesteld of de verdachte in redelijkheid had moeten voorzien dat zijn handelen – het samen met de medeverdachte omhoog zetten van de beide traanplaten die de brug verbinden met het onbeweegbare deel daarvan op de wal – kon leiden tot het ingetreden gevolg: het afdrijven van de brug van de kade en het daarop volgende ongeluk van [slachtoffer], die door dat afdrijven en de daardoor ontstane afstand tussen de brug en de wal, ten val is gekomen en daarbij gewond is geraakt.
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat de verdachte niet wist of in redelijkheid had kunnen voorzien dat de brug, als de traanplaten omhoog werden gezet, kon draaien en van de wal af kon drijven. Daarom kan, hoewel de verdachte onvoorzichtig is geweest, niet worden gezegd dat hem een zodanig ernstig verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in de zin van strafrechtelijke verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 308 Sr met betrekking tot de hem ten laste gelegde gevolgen oplevert. De verdachte zal daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2021.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.