ECLI:NL:GHAMS:2021:1182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
23-001161-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal met geweld en poging tot ontvluchting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1984 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder veroordeeld en had een ISD-maatregel opgelegd gekregen. De zaak betreft een diefstal van meerdere blikken Red Bull uit een winkel in Amsterdam op 3 mei 2020, waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van de winkel. De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad te ontvluchten.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de recidive van de verdachte. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 150,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat het hof oordeelt dat de verdachte al een passende straf krijgt opgelegd in deze zaak. Het arrest is gewezen door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2021.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001161-20
datum uitspraak: 26 april 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-121013-20 en 13-706202-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1984,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld arrest is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere blik(ken) Red Bull, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [benadeelde] te duwen en/of aan voornoemde [benadeelde] te trekken en/of de arm en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde] tegen een muur te drukken en/of te slaan en/of te duwen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 mei 2020 te Amsterdam meerdere blikken Red Bull, toebehorende aan [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door [benadeelde] te duwen en de arm van [benadeelde] tegen een muur te drukken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de recentelijk aan hem in een andere strafzaak opgelegde ISD-maatregel, voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien dagen met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep meegedeeld zich te kunnen vinden in de door de
advocaat-generaal gevorderde straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een winkel schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere blikken Redbull. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het winkelbedrijf en dit bedrijf schade en hinder toegebracht. Nadat de verdachte was betrapt heeft hij in een poging te ontkomen, een medewerker van het winkelbedrijf tegen een muur geduwd, waardoor deze medewerker letsel heeft opgelopen. Deze vorm van geweld veroorzaakt gevoelens van onveiligheid, bij de betrokken medewerker zelf, maar ook bij diens collega’s en klanten in de winkel. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2021 is de verdachte herhaaldelijk eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Dit weegt in zijn nadeel. Gezien de aard van het delict en de recidive acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als opgelegd in eerste aanleg in beginsel passend.
Aan de verdachte is bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van
15 januari 2021 de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd. Het hof acht het niet opportuun dat de verdachte na afloop van de tenuitvoerlegging van deze maatregel opnieuw gedetineerd raakt op grond van een hem in deze zaak op te leggen gevangenisstraf. Aan de verdachte zal daarom, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het reeds door hem ondergane voorarrest.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 250,00, ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaart in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting – meer in het bijzonder uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde bijlagen – is gebleken dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft bekomen in de vorm van wondjes en blauwe plekken aan zijn arm. Hieruit kan naar het oordeel van het hof gevoeglijk worden afgeleid dat de benadeelde partij dit letsel bij het incident heeft opgelopen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van het lichamelijke letsel en op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van € 150,00 gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de bij voornoemd vonnis vastgestelde proeftijd met een jaar zal worden verlengd.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich in de voorliggende zaak voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Als uitgangspunt geldt dat voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende voorwaarden, essentieel is dat aan overtreding van deze voorwaarden consequenties worden verbonden. Echter, gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de strafoplegging in relatie tot de inmiddels onherroepelijk aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel, acht het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 mei 2020.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 6 mei 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2017, parketnummer 13-706202-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2021.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.