In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen, die in 2019 met elkaar zijn gehuwd en op 30 juli 2020 zijn gescheiden. De vrouw heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin onder andere is bepaald dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor een schuld aan ISI Trading BV en een Visa creditcard schuld. De vrouw betwist dat de schuld aan ISI Trading BV een huwelijkse schuld is en verzoekt de rechtbank om dit verzoek van de man af te wijzen. De man verzoekt op zijn beurt om de bestreden beschikking te bekrachtigen en om de auto van de vrouw aan hem toe te delen, onder de verplichting dat de vrouw een bedrag van € 1.372,50 aan hem betaalt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2021 is de vrouw niet verschenen, terwijl de man en zijn advocaat wel aanwezig waren. Het hof heeft de man verzocht om nadere stukken over te leggen, waarop de vrouw heeft gereageerd. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof komt tot de conclusie dat de man voldoende heeft aangetoond dat de schuld aan ISI Trading BV een gezamenlijke huwelijkse schuld is, en dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat deze schuld niet als zodanig moet worden aangemerkt.
De vrouw heeft haar grief met betrekking tot de Visa creditcardschuld ingetrokken, waardoor deze niet meer ter beoordeling staat. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 13 april 2021 openbaar uitgesproken.