ECLI:NL:GHAMS:2021:1158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
200.280.580/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huwelijkse schuld in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen, die in 2019 met elkaar zijn gehuwd en op 30 juli 2020 zijn gescheiden. De vrouw heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin onder andere is bepaald dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor een schuld aan ISI Trading BV en een Visa creditcard schuld. De vrouw betwist dat de schuld aan ISI Trading BV een huwelijkse schuld is en verzoekt de rechtbank om dit verzoek van de man af te wijzen. De man verzoekt op zijn beurt om de bestreden beschikking te bekrachtigen en om de auto van de vrouw aan hem toe te delen, onder de verplichting dat de vrouw een bedrag van € 1.372,50 aan hem betaalt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2021 is de vrouw niet verschenen, terwijl de man en zijn advocaat wel aanwezig waren. Het hof heeft de man verzocht om nadere stukken over te leggen, waarop de vrouw heeft gereageerd. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof komt tot de conclusie dat de man voldoende heeft aangetoond dat de schuld aan ISI Trading BV een gezamenlijke huwelijkse schuld is, en dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat deze schuld niet als zodanig moet worden aangemerkt.

De vrouw heeft haar grief met betrekking tot de Visa creditcardschuld ingetrokken, waardoor deze niet meer ter beoordeling staat. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 13 april 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak : 13 april 2021
Zaaknummer : 200.280.580/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/13/666011/ FA RK 19-2763 en
C/13/681372/ FA RK 20-1496
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 8 juli 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 8 april 2020 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met voormeld kenmerk.
2.2
De man heeft op 16 september 2020 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.3
De vrouw heeft op 24 november 2020 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
2.4
Zowel de vrouw als de man hebben op 18 september 2020 nadere stukken ingediend.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2021 plaatsgevonden. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen. Voorts is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.6
Bij brief van 9 februari 2021 heeft het hof de man verzocht nadere stukken over te leggen. Deze zijn, voorzien van een korte toelichting, op 12 februari 2021 door het hof ontvangen. De vrouw heeft hierop bij journaalbericht van 15 februari 2021 gereageerd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2019 met elkaar gehuwd te [plaats] , Marokko. Hun huwelijk is op 30 juli 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 8 april 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
3.3
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de gemeenschap is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 25 april 2019.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
Bij de (in zoverre niet) bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, op verzoek van de man bepaald dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schuld bij ISI Trading BV en voor de Visa creditcard schuld per peildatum. Daarnaast heeft de rechtbank op verzoek van de vrouw de auto van het merk Peugeot met kenteken [kentekennummer] , aan de man toegedeeld, onder de verplichting van de man een bedrag van € 1.372,50 aan de vrouw te vergoeden.
4.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de man om te bepalen dat de schuld aan ISI Trading en Visa een huwelijkse schuld is en (naar het hof begrijpt) ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor deze schulden, alsnog af te wijzen.
4.3.
De man verzoekt in principaal appel – naar het hof begrijpt – het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen. In incidenteel appel verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de Peugeot [kentekennummer] aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting aan de vrouw om een bedrag van € 1.372,50 aan de man te betalen, zijnde de helft van de waarde van de voornoemde auto.
4.4.
De vrouw verzoekt in incidenteel appel het verzoek van de man af te wijzen.

5.Beoordeling van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel

5.1
Het hof is, evenals de rechtbank in de bestreden beschikking en op dezelfde grond, van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het door partijen verzochte ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. Niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is.
Principaal appel
5.2
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep haar grief met betrekking tot de Visa creditcardschuld ingetrokken, zodat op deze grief en het daarmee samenhangende verzoek van de vrouw niet meer behoeft te worden beslist.
5.3
Tussen partijen is in geschil of sprake is van een schuld van € 35.000,- aan ISI Trading BV en of partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De rechtbank heeft overwogen dat het bestaan van de door de man gestelde schuld voldoende is komen vast te staan. Aan haar beslissing heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de man een leningsovereenkomst heeft overgelegd, alsmede een afschrift van zijn bankrekening waarop de storting van het geleende bedrag met als omschrijving “lening 01-02-2019” is te zien. Op grond van artikel 1:94 lid 7 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de rechtbank geoordeeld dat de schuld een gezamenlijke huwelijkse schuld is en dat ieder voor de helft draagplichtig is voor de schuld per peildatum.
5.4
Met haar eerste grief komt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank over de schuld aan ISI Trading BV van € 35.000,-. De vrouw betwist dat sprake is van een geldlening. Het enkele feit dat de man € 35.000,- op zijn bankrekening heeft ontvangen, is daartoe onvoldoende. Daarnaast betwist zij de authenticiteit van de geldleenovereenkomst. Deze is namens de geldverstrekker ondertekend door “ [naam persoon] ”, terwijl de directeur van ISI Trading BV “ [naam directeur] ” heet. Voorts heeft de man de gestelde besteding niet aangetoond en evenmin dat hij aflost op de lening. De vrouw acht aannemelijk dat het bedrag een vergoeding is voor de werkzaamheden van de man als taxichauffeur.
5.5
De man is van mening dat sprake is van een lening waarvoor ieder van partijen voor de helft draagplichtig is. Hij wijst op de overgelegde geldleenovereenkomst en het bankafschrift waarop de overboeking van het bedrag van € 35.000,- staat. Hij heeft de lening gebruikt voor de betaling van de huwelijksreis en de inrichting van de nieuwe woning. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 18.000,- aan de vrouw gegeven ter aflossing van (voorhuwelijkse) schulden van de vrouw. Hij lost maandelijks af op de lening. De vrouw was op de hoogte van de lening.
5.6
Het hof is van oordeel dat de man het bestaan van de geldlening voldoende heeft onderbouwd. Daartoe is allereerst van belang dat de man een (getekende) geldleenovereenkomst heeft overgelegd. De omstandigheid dat in de overeenkomst de naam van de directeur van ISI Trading BV verkeerd is gespeld, maakt niet dat deze geldleenovereenkomst niet authentiek is. Het bestaan van de overeenkomst wordt immers ondersteund door het overgelegde bankafschrift waarop de storting op 3 februari 2019 van het bedrag van € 35.000,- met de omschrijving “lening 01-02-2019” staat vermeld. Voorts heeft de man bankafschriften overgelegd waaruit maandelijkse overboekingen van € 1020,83 (het volgens artikel 5 van de geldleenovereenkomst af te lossen bedrag) van de rekening van de man naar ISI Trading BV worden vermeld over de periode vanaf januari 2020 tot en met september 2020, steeds met de vermelding “Aflossing lening”. Volgens de omschrijving van de aflossing in januari 2020 is dit de 11e aflossing, wat correspondeert met artikel 5 van de geldleenovereenkomst waarin staat dat met ingang van maart 2019 moet worden afgelost. Hiertegenover had het op de weg van de vrouw gelegen haar betwisting dat de man aflost nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Het hof acht dan ook voldoende aangetoond dat de man op de lening aflost. Wat betreft de besteding heeft de man verklaard dat hij een deel van de lening heeft gebruikt ter betaling van de huwelijksreis naar Indonesië en de inrichting van de nieuwe woning. Namens de vrouw heeft haar advocaat ter zitting in hoger beroep bevestigd dat partijen naar Indonesië zijn gegaan voor hun huwelijksreis. Hij heeft tevens gezegd dat de vrouw deze reis niet heeft betaald en dat de man schijnbaar geen noemenswaardig inkomen heeft, hetgeen de verklaring van de man dat hij een geldlening moest aangaan om de reis te kunnen betalen, ondersteunt. Voorts heeft de man facturen overgelegd van aankopen van inboedelgoederen.
De man heeft ook verklaard dat hij de vrouw een gedeelte van het bedrag contant heeft gegeven. Deze verklaring wordt ondersteund door het WhatsApp bericht dat de man op 22 maart 2019 aan de vrouw heeft gestuurd, waarin hij onder meer heeft geschreven “
En dan gewoon nog gisteren doen alsof er niks aan de hand is. En het geld aannemen alsof er niks aan de hand is”. De vrouw heeft de ontvangst van dit bericht noch de juistheid ervan tegengesproken. In het licht van dit bericht heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij een bedrag heeft ontvangen.
Tegenover het voorgaande heeft de vrouw haar stelling dat aannemelijk is dat de betaling een vergoeding is voor de werkzaamheden van de man als taxichauffeur niet, althans onvoldoende onderbouwd. Dat in het uittreksel van de Kamer van Koophandel van ISI Trading BV als activiteit onder andere ‘Vervoer per taxi’ staat acht het hof onvoldoende. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat haar advocaat ter zitting in hoger beroep heeft gezegd dat de betwisting berust op “giswerk” en dat hij heeft gezocht naar een scenario waarin de betaling van het geld past. Het hof gaat dan ook bij gebreke van een voldoende feitelijke onderbouwing aan de stelling van de vrouw voorbij.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een geldlening. Deze geldlening is aangegaan tijdens het huwelijk, zodat de schuld op grond van artikel 1:94 lid 7 BW tot de gemeenschap behoort. Artikel 1:100 lid 2 BW bepaalt dat voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, een schuld door beide echtgenoten voor een gelijk deel wordt gedragen, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.
De vrouw voert in haar derde grief aan dat sprake is van een uitzonderlijk geval en dat de schuld volledig door de man moet worden gedragen. Zij wijst erop dat de lening acht dagen na voltrekking van het huwelijk is aangegaan, tijdens het korte huwelijk nauwelijks sprake is geweest van samenwoning (1 maand), de vrouw pas tijdens de echtscheidingsprocedure kennis heeft genomen van de schuld, niet juist is dat met de lening onder meer schulden van de vrouw zijn betaald, de man geen verantwoording heeft afgelegd over de besteding van de lening en aannemelijk is dat het bedrag een vergoeding is voor de werkzaamheden van de man als taxichauffeur.
Volgens de man is er geen reden om af te wijken van de hoofdregel dat partijen gezamenlijk draagplichtig zijn voor de huwelijkse schulden. Volgens hem was de vrouw op de hoogte van de lening. Dat de samenwoning van korte duur was en het huwelijk is gestrand, is volgens de man aan het gedrag van de vrouw te wijten.
5.8
Naar het oordeel van het hof zijn de door de vrouw gestelde – grotendeels door de man betwiste – omstandigheden onvoldoende om een uitzondering op de hoofdregel van art. 1:100 BW te rechtvaardigen, temeer daar uit hetgeen het hof onder 5.6 heeft overwogen, volgt dat in ieder geval een gedeelte van het geleende geld is aangewend ten behoeve van partijen gezamenlijk (huwelijksreis, inboedelgoederen voor zover deze tijdens het huwelijk zijn aangeschaft) en gelet op de vaststelling dat de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij een gedeelte van het bedrag heeft ontvangen. Voorts is in het geheel niet feitelijk onderbouwd dat het bedrag een vergoeding is voor werkzaamheden van de man.
5.9
De slotsom van het voorgaande is dat grieven van de vrouw in het principaal appel falen.
Incidenteel appel
5.1
In incidenteel appel komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij een bedrag van € 1.372,50 aan de vrouw dient te betalen in verband met de toedeling aan hem van de Peugeot. De man wijst erop dat de vrouw de auto rond 18 april 2019 heeft meegenomen en heeft geprobeerd het kentekenbewijs op haar naam te krijgen. De man heeft de auto met flinke schade via de politie teruggekregen. De auto is op 31 december 2019 wederom gestolen. De auto was WA verzekerd en de man heeft niets van de verzekering ontvangen. De man stelt voor de auto aan de vrouw toe te delen tegen betaling van € 1.372,50 aan hem.
De vrouw voert verweer. De auto was in bezit van de man. De rechtbank is uitgegaan van de door de man gestelde dagwaarde. De vrouw betwist dat zij de auto heeft beschadigd.
5.11
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat op de peildatum (25 april 2019) de auto tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde en dat de auto, voordat de man is aangehouden en partijen feitelijk uit elkaar gingen rond 14 april 2019, door de man werd gebruikt en beheerd. De man heeft zijn stelling dat de auto door de vrouw is beschadigd tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd, zodat het hof aan die stelling voorbij gaat. Toedeling van de auto aan de man ligt dan ook voor de hand. Dat de auto acht maanden later is gestolen, maakt niet dat de auto aan de vrouw moet worden toegedeeld. De grief faalt.
Conclusie
5.12
De conclusie van het voorgaande is dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Partijen zijn voormalige echtelieden. Het hof zal daarom bepalen dat de proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten moet betalen.

6.Beslissing in principaal en incidenteel appel

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. H.A. van den Berg en mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid de griffier en is op 13 april 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.