ECLI:NL:GHAMS:2021:1156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
23-000689-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake hoofdelijkheid van schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2021 een herstelarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van 19 februari 2020 in de strafzaak met parketnummer 13-192554-19. De verdachte, geboren in Marokko in 1996, was samen met een mededader hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die voortvloeide uit het bewezenverklaarde feit. Het hof constateerde dat in het eerdere arrest van 25 januari 2021 een misslag was gemaakt in zowel de motivering als het dictum, waardoor niet duidelijk was dat de verdachte samen met zijn mededader aansprakelijk was voor de schade. Het hof oordeelde dat deze misslag hersteld moest worden om de mogelijke gevolgen voor de executie te voorkomen.

In de beslissing heeft het hof het dictum van het eerdere arrest hersteld. De vordering van de benadeelde partij, die € 904,15 aan materiële schade vorderde, werd toegewezen. De verdachte werd hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, wat betekent dat zij deze vordering enkel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van de kosten die de benadeelde partij had gemaakt in het kader van de tenuitvoerlegging van de uitspraak.

Het hof bepaalde verder dat de duur van de gijzeling maximaal 18 dagen zou zijn en dat de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet werd opgeheven door de gijzeling. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade werd vastgesteld op 10 augustus 2019. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof, waarbij mr. H.A. van Eijk niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000689-20
datum uitspraak: 12 april 2021
Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2021 tot herstel van het arrest gewezen op
25 januari 2021 op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
19 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-192554-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1996 ,
adres: [adres].

Misslag in dictum

Het hof is gebleken dat in voormeld arrest zowel in de motivering als in het dictum abusievelijk is nagelaten tot uitdrukking te brengen dat de verdachte samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de mogelijke gevolgen van deze misslag voor de executie, zijn eerder gedane uitspraak hersteld dient te worden door verbetering van het dictum. Het betreft een evidente vergissing, die zich leent voor eenvoudig herstel.

Beslissing

Het hof:
Herstelt het dictum van het arrest van 25 januari 2021 in dier voege dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en die tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel komen te luiden als volgt:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 904,15 (negenhonderdvier euro en vijftien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 904,15 (negenhonderdvier euro en vijftien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2021.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.